De gevoeligheid instellen
U kunt de gevoeligheid selecteren op basis van het omgevingslicht.
Gevoeligheid
Wanneer de flitser niet wordt gebruikt: de camera selecteert automatisch
de gevoeligheid: 50, 100 of 200.
Wanneer de flitser wordt gebruikt: de camera selecteert automatisch
Automatisch
de gevoeligheid: 50, 100, 200 of 400.
In de functie Kaarslicht: de camera selecteert automatisch de gevoeligheid:
50, 100, 200, 400 of 800, ongeacht het al dan niet gebruiken van de flitser.
50
• Bij een lagere gevoeligheid (de lagere waarden) wordt de opname scherper en
bevat deze minder ruis. Bij weinig licht neemt de sluitertijd toe.
100
• Bij een hogere gevoeligheid (de hogere waarden) is er een relatief korte sluitertijd bij
200
ongunstige lichtomstandigheden, zodat bewegingen van de camera slechts een beperkte
invloed op de opnamekwaliteit hebben. Opnamen kunnen echter wel ruis bevatten.
400
1
Druk op de MENU-knop in de opnamestand.
Het menu [A Opnemen] verschijnt.
2
Selecteer [Gevoeligheid] met
de vierwegbesturing (23).
3
Druk op de vierwegbesturing (5).
Er verschijnt een afrolmenu
4
Wijzig de gevoeligheid met
de vierwegbesturing (23).
5
Druk de ontspanknop tot halverwege in.
De camera is gereed voor het maken van een
opname.
Ontspanknop
Vierwegbesturing
MENU-knop
De gevoeligheid opslaan
Opnemen
Opnamepixels
MENU
Kwaliteitsniveau
Witbalans
AF-instelling
Autom. belicht.
Gevoeligheid
Eind
MENU
Opnemen
Opnamepixels
Kwaliteitsniveau
Witbalans
AF-instelling
Autom. belicht.
Gevoeligheid
Eind
MENU
Opnemen
Opnamepixels
Kwaliteitsniveau
Witbalans
AF-instelling
Autom. belicht.
Gevoeligheid
Stop
MENU
1
blz.99
8
M
AWB
Auto
4
8
M
AWB
Auto
8
M
Auto
AWB
50
100
200
Auto
400
OK
OK
85