Afgiftesysteem
Voor het instellen van het juiste debiet in het klimaat-
systeem moet de juiste snelheid worden ingesteld voor
de circulatiepomp verwarmingssysteem onder verschil-
lende bedrijfsomstandigheden. F1155 heeft een circu-
latiepomp verwarmingssysteem die automatisch wordt
geregeld. Om de snelheid handmatig te regelen, opent
u menu 5.1.11 (zie pagina 56), deactiveert u "auto" en
stelt u de pompsnelheid in volgens het onderstaande
diagram.
Tillgängligt tryck
Eleffekt
P
F1155 6 kW
Beschikbare druk, kPa
90
80
70
60
50
40
30
20
P40%
10
0
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
F1155 16 kW
Beschikbare druk, kPa
90
80
70
60
50
40
30
P40%
20
40%
10
0
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
NIBE™ F1155
Elektrisch
ingangsvermogen, W
P100%
100%
P80%
80%
P60%
60%
40%
0,25
0,30
0,35
0,40
0,45
0,50
Stroom l/s
Elektrisch
ingangsvermogen, W
P100%
P80%
P60%
100%
80%
60%
0,25
0,30
0,35
0,40
0,45
Stroom l/s
Opnieuw afstellen, ontluchten, verwarmings-
systeem
Gedurende de eerste tijd komt er lucht vrij uit het
warmtapwater en het kan nodig zijn om het systeem
te ontluchten. Indien er borrelende geluiden bij de
warmtepomp of het afgiftesysteem worden waargeno-
men, kan het nodig zijn om het hele systeem nogmaals
te ontluchten.
Bijstellen, ontluchten, bronsysteem
Niveaureservoir
Controleer het vloeistofniveau in het ni-
veaureservoir (CM2). Indien het vloeistof-
niveau is gezakt, vult u het systeem bij.
1. Sluit de klep onder het reservoir.
2. Ontkoppel de aansluiting bovenop het
reservoir.
70
3. Vul bronvloeistof bij tot het reservoir
60
ongeveer 2/3 vol is.
50
4. Sluit de connector opnieuw aan boven-
40
op het reservoir.
30
5. Open de klep onder het reservoir.
20
De druk in het systeem wordt verhoogd door de klep
10
op de binnenkomende hoofdleiding te sluiten wanneer
de circulatiepomp van het bronsysteem (GP2) draait
0
en het niveaureservoir (CM2) open staat, zodat vloeistof
uit het reservoir wordt gezogen.
Expansievat
Indien er een expansievat (CM3) wordt
gebruikt in plaats van een niveaureservoir,
100
wordt het drukniveau gecontroleerd. Als
90
de druk zakt, dient het systeem te worden
80
bijgevuld.
70
60
50
De kamertemperatuur achteraf
40
instellen
30
20
Indien de gewenste kamertemperatuur niet wordt
verkregen, moet u wellicht de ingestelde waarden bij-
10
stellen.
0
0,50 l/s
Koude weersomstandigheden
Indien de kamertemperatuur te laag is, verhoogt u
"stooklijn" in menu 1.9.1 met één stap.
Indien de kamertemperatuur te hoog is, verlaagt u
"stooklijn" in menu 1.9.1 met één stap.
Warme weersomstandigheden
Indien de kamertemperatuur te laag is, verhoogt u
"temperatuur" (verschuiving stooklijn) in menu 1.1
met één stap.
Indien de kamertemperatuur te hoog is, verlaagt u
"temperatuur" (verschuiving stooklijn) in menu 1.1
met één stap.
Hoofdstuk 6 |
Inbedrijfstelling en afstelling
2/3
31