De spuittip aanbrengen
Volg Drukontlastingsprocedure op pagina 21.
Installeer de spuittip en de tipbeschermer zoals wordt
beschreven in de handleiding die bij het spuitpistool is
geleverd. Wees voorzichtig om de elektrodebedrading
niet te buigen.
De vloeistofuitvoer en de patroonbreedte hangen
af van de afmeting van de spuittip, de viscositeit
van de vloeistof en de vloeistofdruk. Gebruik de
spuittipselectiekaart in de handleiding van het pistool als
richtlijn voor het selecteren van de juiste spuittip voor uw
toepassing.
De verneveling aanpassen
1. Schakel de vernevelingsluchttoevoer niet in.
2. Zet de ES AAN/UIT-hendel van het pistool op UIT.
3. De vloeistofdruk wordt geregeld door de luchtdruk
die aan de pomp wordt geleverd (pompluchtregelaar).
Stel de vloeistofdruk in op een lage startdruk. Voor
vloeistoffen met een lage viscositeit (minder dan
25 sec. Zahn #2 viscositeitsmeter) met een lager
percentage vaste stoffen (doorgaans minder dan
40%), start bij 21 bar (2,1 MPa, 300 psi) bij de
pompuitlaat. Start voor vloeistoffen met een hogere
viscositeit of met meer vaste stoffen, bij 42 bar
(4,2 MPa, 600 psi). Zie het volgende voorbeeld.
Voorbeeld:
Overbren-
Instelling
gingsver-
houding
luchtregelaar
pomp
psi (MPa, bar)
15:1
x
20 (0,14, 1,4)
30:1
x
20 (0,14, 1,4)
313684P
pomp-
Vloeistofdruk
bij benadering
psig (MPa, bar)
=
300 (2,1, 21)
=
600 (4,2, 42)
4. Houd het pistool loodrecht op ongeveer 304 mm
(12 inch) van het oppervlak.
5. Beweeg het pistool eerst en trek dan aan de trekker
van het pistool en spuit op het testpapier.
6. Voer de vloeistofdruk in stappen van 7 bar
(0,7 MPa, 100 psi) op, tot net bij het punt waar een
stapje hoger in druk geen duidelijke verbetering van
de vloeistofverneveling betekent. Zie het volgende
voorbeeld.
Voorbeeld:
Overbren-
gingsver-
Stap pomp-
houding
luchtregelaar
pomp
psi (MPa, bar)
15:1
x
7 (0,05, 0,5)
30:1
x
3,3 (0,02, 0,2) = 100 (0,7, 7,0)
Bediening
Oplopende
vloeistofdruk
psi (MPa, bar)
= 100 (0,7, 7,0)
23