Afkoppeling van het circuit en decanulatie detecteren
Alarmen moeten geconfigureerd en getest worden zodat afkoppeling van het circuit en
decanulatie gedetecteerd worden (zie "De alarmen testen" op pagina 45).
Wanneer het alarm Circuit afgekoppeld niet adequaat geactiveerd wordt, overweeg dan gebruik
van de alarmen Hoge lekkage, Lage minuutventilatie, Lage druk, Lage ademhalingsfrequentie,
Apneu en SpO
Het Stellar-apparaat de eerste keer gebruiken
Wanneer u het Stellar-apparaat de eerste keer gebruikt, controleert u of alle componenten
gebruiksklaar zijn en voert u een functietest uit (zie "Een functietest uitvoeren" op pagina 26).
Alarmen moeten ook gecontroleerd worden wanneer het apparaat wordt ingesteld voor een
nieuwe patiënt (zie "De alarmen testen" op pagina 45).
Opstellen voor thuistherapie
Het kan nodig zijn een apparaat op te stellen voor thuisgebruik door een patiënt. Er zijn een paar
dingen waarmee u rekening moet houden:
1
Let op het volgende voordat een patiënt met het apparaat naar huis mag om ervoor te zorgen
dat daar dezelfde therapie wordt afgegeven: de parameters en zuurstofniveaus van de
configuratie moeten zodanig worden ingesteld dat ze overeenkomen met de manier waarop het
apparaat door de patiënt thuis wordt gebruikt (bijv. hetzelfde maskersysteem, met de
bevochtiger aangesloten, de zuurstoflijn op dezelfde plaats, dezelfde zuurstofbron, filters op
dezelfde plaats en een luchtslang van dezelfde lengte) zodat de therapie op juiste wijze werkt.
Controleer of de alarmen op de verwachte wijze werken (zie "De alarmen testen" op pagina 45).
2
Stel het apparaat in op de patiëntmodus
3
Zorg dat de patiënt in geval van nood beschikt over het telefoonnummer van een
contactpersoon. Een goede plek om dit nummer te noteren is voor in de gebruikershandleiding.
Werken met andere optionele accessoires
Een pulsoxymeter aansluiten
WAARSCHUWING
Gebruik alleen compatibele NONIN-vingerpulssensoren.
VOORZICHTIG
Factoren die de werking van de pulsoxymeterkunnen verslechteren of de nauwkeurigheid
van de meting kunnen aantasten, zijn onder meer: overmatig omgevingslicht, overmatige
beweging, elektrochirurgische storing, hulpmiddelen die de bloedflow beperken (bijv.
arteriële katheters, bloeddrukmanchetten, infuuslijnen enzovoort), vocht in de sensor,
verkeerd aangebrachte sensor, verkeerd sensortype, slechte pulskwaliteit, veneuze
pulsaties, anemie of lage hemoglobineconcentraties, cardiogroen of andere
intravasculaire kleurstoffen, carboxyhemoglobine, methemoglobine, disfunctioneel
hemoglobine, kunstnagels of nagellak, de sensor bevindt zich niet ter hoogte van het hart.
NB: De pulsoxymeter is niet defibrillatiebestendig conform IEC 60601-1: 1990, clausule 17 .h.
20
laag. Als alternatief kan onafhankelijke meting worden toegepast.
2
.