3
Observeer de patiënt om vast te stellen of de Ti Min verkort dient te worden (bijv. 0,2 of
0,3 seconde korter dan de inademingstijd van de patiënt).
Leidraad voor TiControl-berekening
De volgende tabel is een leidraad voor het selecteren van de Ti Max- en Ti Min-waarden die het best
overeenkomen met de ademhalingsfrequentie van de patiënt (idealiter bij gebruik van de ventilator in rust).
Ademhalingen
patiënt per min
10
15
20
25
30
35
40
EPAP/PEEP
De juiste instelling van PEEP (of EPAP) is in de moderne ventilatiepraktijk voor de meeste
therapiemodi van fundamenteel belang. Voorbeelden van het gebruik ervan zijn:
Rekrutering en/of behoud van longvolume, ondersteuning van de gaswisseling, verbetering
•
van de elasticiteit van de longen of beperking van longletsel.
Bij obstructieve longziekte: compensatie van intrinsieke PEEP , vermindering van ademarbeid
•
en/of maximalisatie van effectieve triggering.
Openhouden of stabiliseren van de bovenste luchtwegen tijdens de slaap.
•
Voor nachtelijke ventilatie wordt een begindruk van 5 cm H
aanwijzing is voor symptomen als slaperigheid overdag, obesitas, een anatomisch vernauwde
luchtweg of neuromusculaire aandoening, of als de drukondersteuning vaak het
maximumniveau bereikt, kan 1 – 3 cm H
De Stellar verschaft metingen – zoals optionele geïntegreerde SpO
hogeresolutieflowgegevens – als hulp bij het titreren van EPAP/PEEP om de bovenste
luchtwegen doorgankelijk te houden. Bewijs van desaturatie of flowbeperking kan tot
aanpassing van de EPAP/PEEP leiden.
De iVAPS modus biedt de optie van AutoEPAP. Het doel van AutoEPAP is het openhouden van
de bovenste luchtwegen. Het AutoEPAP-algoritme is op geen enkel ander titratiedoel gericht,
zoals rekrutering van de longen ter verbetering van de oxygenatie of compensatie van
intrinsieke PEEP. Min EPAP dient ingesteld te worden om aandoeningen van de lagere
luchtwegen te behandelen.
Trigger-/cyclegevoeligheden
Een hoge triggergevoeligheid verlaagt de flowdrempel die nodig is om het apparaat van EPAP
naar IPAP te laten overgaan, waardoor de patiënt gemakkelijker kan triggeren. Voor patiënten
met onvoldoende inademingsinspanning (flow), bijvoorbeeld, stelt u de triggerinstelling dus in
op 'Hoog' of 'Zeer hoog' om de gevoeligheid voor inspanning van de patiënt te vergroten. De
patiënt hoeft zich dus minder in te spannen om het apparaat te triggeren.
Minder gevoelige instellingen – 'Laag' en 'Zeer laag' – bieden flexibiliteit voor patiënten met een
neiging tot auto-triggering, veroorzaakt door restrictieve longziekten en cardiogene artefacten.
Cardiogene artefacten verwijst naar impulsen in het ademhalingsflowsignaal afkomstig van
cardiale activiteit in plaats van ademhalingsactiviteit. Cardiogene artefacten kunnen resulteren
in foutieve triggering als de impulsen de triggerflowdrempel overstijgen.
64
T
=
I:E = 1:2
tot
60 ÷
(bijv. normale
ademhalingen
longen)
per min
(sec)
6
4
3
2,4
2
1,7
1,5
I:E = 1:1
(bijv. restrictieve longen)
Ti Min
2
1,0
1,3
1,0
1,0
0,8
0,8
0,7
0,7
0,6
0,6
0,5
0,5
0,5
2
O extra helpen.
2
(bijv. obstructieve
Ti Max
2,5
1,7
1,5
1,2
1,0
0,8
0,7
O aanbevolen. Als er enige
-gegevens en
2
I:E = 1:3
longen)
Ti Max
1,5
1,3
1,0
0,8
0,7
0,7
0,7