212
3-1. BEDIENING
Veiligheidsaanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw
persoonlijke verantwoordelijkheid om
de zichtbaarheid en verkeerssituatie
goed in te schatten. Er bestaat een
kans op ongevallen. Pas uw rijstijl aan
de omstandigheden op de weg aan.
Houd de verkeerssituatie in de gaten
en grijp in als de situatie dit vereist.
WAARSCHUWING
Weergaven en waarschuwingen ont-
slaan u niet van uw verantwoordelijk-
heid om veilig te rijden.
Systeembeperkingen kunnen beteke-
nen dat waarschuwingen of reacties
van het systeem niet of te laat worden
gegeven, onjuist worden gegeven of
zonder rechtvaardiging worden gege-
ven. Er bestaat een kans op ongeval-
len. Pas uw rijstijl aan de
omstandigheden op de weg aan.
Houd de verkeerssituatie in de gaten
en grijp in als de situatie dit vereist.
Overzicht
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in
de achterbumper.
Houd de bumpers schoon en het
gedeelte van de radarsensoren
onafgedekt.
In-/uitschakelen
Het systeem wordt aan het begin
van elke rit automatisch ingescha-
keld.
In de volgende situaties wordt het
systeem uitgeschakeld:
Bij het achteruitrijden.
Beperkingen van het
systeem
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk niet optimaal:
Als de snelheid van het nade-
rende voertuig aanzienlijk hoger
is dan de snelheid van de eigen
auto.
Bij langzaam naderende voertui-
gen.
In dichte mist, onder natte
omstandigheden of bij sneeuw.
In scherpe bochten of op smalle
wegen.
Als de bumper vuil is of is bedekt
met sneeuw of bijvoorbeeld stic-
kers.
Bij het vervoer van uitstekende
lading.
Noodremlichten
Principe
De remlichten knipperen om weg-
gebruikers achter uw auto te waar-
schuwen dat u een noodstop
uitvoert. Dit beperkt de kans op een
aanrijding van achteren.