De volgende oorzaak zijn natte of slechte verbindingen. Controleer de verbinding van de elektrode
met de kabel op vocht. Controleer de verbindingen tussen de kabel en de aansluitklem. Zorg ervoor
dat ze dicht zijn, dat de aansluitklemmen niet op de kunststof mantel drukken en dat de draden naar
de juiste aansluitklem lopen. Als er een verdeeldoos is aangebracht tussen de elektrode en de
U zou in staat moeten zijn de +5VDC ±5% en -5VDC ±5% te meten ten opzichte van de COM-
aansluitklem. Indien niet, dan is de controller defect. U zou in staat moeten zijn de VpH te meten ten
opzichte van de COM-aansluiting (DC-schaal) en de passende waarden te krijgen voor de buffer
gebruikte bufferoplossingen. Indien niet, dan is de voorversterker of de bedrading ervan fout.
Als laatste mogelijkheid kunt u de voorversterker vervangen.
7.5
Als een voorbedrade uitgang het toestel (pomp, klep enz.) dat ermee verbonden is niet activeert:
Als het relais inwendig wordt gevoed, controleer dan of de zekering F2 in orde is door de
wisselspanning te meten tussen de nulleiding en beide uiteinden van de zekering.
Controleer of de pomp of klep niet goed werkt door ze rechtstreeks via een wandstopcontact te
In sommige controllers zijn bepaalde relais NIET inwendig gevoed. Controleer de handleiding om te
bepalen of het relais van het type is met droge contacten. Indien dit het geval is, zorg er dan voor dat
de externe voedingsbron (VAC) met de relais werd verbonden. In de meeste gevallen zal dit een
brugdraad zijn die vertrekt vanaf de grote schroef met het label "HOT" (onder spanning) en naar een
Bedien manueel het relais met behulp van het "hand-uit-auto"-menu (HOA). Controleer of de LED
op de frontpaneel brandt. Als het toestel ingeschakeld wordt, zal er een probleem zijn met de
ingestelde waarde als de toestel niet ingeschakeld wordt wanneer dit wel zou moeten.
Controleer met uitgeschakelde voeding de bedrading van het "varkensstaartje" naar de
aansluitklemmen. Zorg ervoor dat ze niet los zijn, dat ze niet verbonden zijn met mantel van de draad
en dat ze zijn verbonden zijn met de juiste aansluitklem. Controleer ook het verwijderbare
aansluitblokje op de plaats van de zwarte (onder spanning staande) draad (TB2) om te zien of hij niet
losgetrokken werd. Schakel de spanning weer in en bedien het relais met de hand.
Verwijder met uitgeschakelde voeding het aansluitblokje met de zwarte (spanningvoerende) draden
vanaf alle "varkensstaartjes" (TB2). Daardoor worden sommige metalen pennen rechtgetrokken.
Controleer deze pennen op corrosie. Als ze met een laag bedekt lijken, schraap dan de deklaag eraf
door het aansluitblokje er verscheidene neer op aan te brengen en weer te verwijderen. Schakel de
Met uitgeschakelde voeding verwijdert u nog eens het aansluitblokje TB2 en bevestigt u en draad
van een multimeter met de pen die overeenkomt met de draad voor het relais in kwestie en de andere
draad aan de andere kant van het relais (deze zal een naburige pen zijn voor een relais met droge
contacten of een nulleiding op TB3 voor een gevoed relais). Voor een relais met droge contacten stelt
u de meter in om de weerstand af te lezen. Zet weer onder spanning en controleer of de meter een
oneindige weerstand aangeeft met niet-bekrachtigd relais (open) en een heel lage weerstand met
bekrachtigd relais (gesloten). Als de weerstandswaarde altijd oneindig blijft, is de voedingskaart
defect. Voor een bekrachtigd relais stelt u de meter in voor de aflezing van wisselspanning. Zet weer
onder spanning en controleer of de meter een waarde van < 5 VAC aangeeft met niet-bekrachtigd
relais (open) en de lijnspanning met bekrachtigd relais (gesloten). Als de meter nog altijd < 5 VAC
controller, controleer dan ook de bedrading.
Procedure voor de controle van de relaisuitgangen
voeden.
van de relaisaansluitklemmen loopt.
spanning weer in en bedien het relais met de hand.
weergeeft, is de voedingskaart defect.
58