KNX-Bus aansluiting
De KNX-Bus verbindt sensoren en actuatoren op het gebied van huisinstallaties en werkt met een 2-
aderige kabeltopologie. De slaves worden vanuit de bus gevoed. De datarate is met 9,6 kBaud
vastgelegd.
Er worden de datatypes DPT 1 (EIS 1) (digitaal), DPT5 (EIS 6) (analoog) en DPT 9 (EIS 5) (analoog)
ondersteund. Er bestaat de mogelijkheid in iedere richting (KNX -> CAN en CAN -> KNX) telkens 64
waardes over te dragen.
Er is geen applicatie (productdatabank) voor de ETS software beschikbaar.
Programmering met TAPPS2
Wordt de busconverter met de module achteraf uitgerust en is een programmering voor de
busconverter (zonder module) beschikbaar, dan dient de volgende werkwijze voor het uitbreiden van
de programmering (met module) te worden nageleefd:
1.
Openen van de bestaande programmering (zonder module).
2.
Nieuw project voor het apparaattype met de betreffende uitbreidingsmodule aanmaken
(CAN-BC2-KNX).
3.
De complete inhoud van de bestaande tekening selecteren (Ctrl + a) en aansluitend
kopiëren (Ctrl + c).
4.
De gekopieerde tekening in de nieuwe tekening (met module) plakken (Crtl + v).
5.
Functiedata (*.dat-bestand) van de bestaande programmering (zonder module) aanmaken
(„Exporteren").
6.
Deze functiedata in de nieuwe tekening (met module) importeren.
Hierdoor worden alle instellingen van de oorspronkelijke programmering in de nieuwe tekening
overgenomen en er kan met de programmering van de uitbreidingsmodule verder worden gegaan.
Apparaat-instellingen voor KNX-Bus
Wordt een KNX-ingang of KNX-uitgang in de tekening ingevoegd, kunnen eerst de apparaat-
instellingen (= fysiek bronadres in het KNX-Busnetwerk) vastgelegd worden. Deze instellingen
gelden vervolgens voor de gehele programmering.
Voor de programmering van een busconverter met KNX-module
dient het juiste apparaattype te worden gekozen.
3