10.
OPSTARTEN
11.
FUNCTIONALITEITSCONTROLE - GEBRUIK
Elke keer dat het apparaat gebruikt wordt, moet een functionaliteitscontrole van het volledig gesloten cuffsysteem uit-
gevoerd worden.
Verbind de stroomvoorzieningseenheid met het apparaat.
Verbind de stroomvoorzieningseenheid met de netstroomvoorziening.
Verbind de verbindingsbuis en de te gebruiken beademingsbuis met het apparaat. Als de patiënt al geïntubeerd is met
een beademingsbuis, kan een andere beademingsbuis gebruikt worden voor de functionaliteitscontrole.
LET OP
Zorg ervoor dat de verbindingsbuis niet samengedrukt, gedraaid of losgekoppeld wordt.
Controleer automatisch opblazen
Zet het apparaat aan met de Aan/Uit-knop.
Met de automatische instelfunctie wordt de manchet van de beademingsbuis opgeblazen tot 25 hPa (overeenkomend
met 25 cmH
O of 18 mmHg) nadat het apparaat is aangezet. Het beeldscherm wordt verlicht.
2
LET OP
Als de verbindingsbuis of de manchet van de beademingsbuis defect is, verschijnt het alarm "!!LO" of "!!HF".
Vervang de verbindingsbuis of de beademingsbuis.
Het apparaat moet worden gebruikt met de netstroom-
voorziening.
Steek de stroomvoorzieningseenheid in de stekker (1).
1
Steek de stroomkabel in de snoerontlasting (2).
2
Bevestig het apparaat met de universele klem (4) aan
de standaardrail (3).
Controleer of de schroef (5) stevig vast zit.
Verbind de stroomvoorzieningseenheid met de net-
stroomvoorziening.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen de stroomvoorzieningseenheid
die bij de levering zit. De netstroomvoorziening
3
moet voldoen aan de parameters van de stroom-
voorzieningseenheid.
4
Zodra het apparaat verbonden wordt met de
netstroomvoorziening, wordt de batterij opgeladen. De
gele batterij-LED gaat aan.
Voer elke keer dat het apparaat gebruikt wordt een
functionaliteitscontrole uit (zie paragraaf "Functionali-
5
teitscontrole - Gebruik").
- 10 / 48 -