GEBRUIKSAANWIJZING - PIERENSYMPHONY M
3.2.7
"Paretische spieren" (12 min)
Het programma is bedoeld voor gebruik bij centraal veroorzaakte parese om spieren en
spieraanhechtingen te beschermen. Dit programma vereist begeleiding door gekwalificeerd
personeel. Vooral in de eerste fase van gewenning en aan het begin van de therapie is over-
belasting van de paretische spieren mogelijk, vooral bij langdurige parese. In dat geval is een
beperkt gebruik van het programma noodzakelijk. Het programma omvat 3 sequenties met
gemoduleerde frequenties van 2 - 45 Hz. De intensiteit wordt zo geselecteerd dat in alle
sequenties een spiertrekking of spierspanning wordt opgewekt. Na de gewenningsfase (zie
"Algemene instructies voor het gebruik van elektrische spierstimulatie") wordt de stimulatie
één of twee keer per dag uitgevoerd. De gebruikstijden moeten echter individueel worden
bekeken en aangepast, afhankelijk van de situatie.
3.2.8
"Dynamiek, langzaam" (15 min)
Programma 8 is een niet-medisch programma voor het masseren van gespannen en pijn-
lijke spieren. De stimulatie vindt plaats via beide kanalen (zie afbeeldingen op blz. 19). De
intensiteit van de stroom moet zodanig worden geselecteerd dat er slechts een geringe
spierspanning optreedt. Er dient één of twee keer per dag gedurende 15 minuten gestimu-
leerd te worden. De gebruikstijden moeten echter individueel worden bekeken en aange-
past, afhankelijk van de situatie. Een alternatief voor programma 8 is programma 9, dat voor
sommige gebruikers aangenamer kan zijn.
3.2.9
"Dynamiek, snel" (15 min)
Programma 9 is hetzelfde als programma 8, maar het kanaal wisselt sneller.
3.3
Over het elektrodesysteem
De PIERENSYMPHONY M beschikt over 2 kanalen waarvan de intensiteit afzonderlijk wordt
geregeld. Er kunnen dus maximaal 4 elektroden worden gebruikt voor stimulatie. De twee
elektroden van een kanaal kunnen bij het begin en aan het einde (oorsprong en aanhech-
ting) van de te stimuleren spieren worden aangebracht, zodat de stroom in de lengterichting
van de spieren loopt. De negatieve elektrode (kathode) wordt aan de bovenkant van de
spier geplaatst, de rood gemarkeerde positieve elektrode (anode) aan de onderkant van
de spier (zie ook afb. systeemvoorbeelden). De grootte van de elektrode moet ongeveer
gelijklopen met de breedte van de spier/spieren.
16