Lagers en lagerbussen smeren
Het maaidek moet regelmatig worden gesmeerd. Zie
Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 24. Gebruik Nr. 2 vet
op lithium- of molybdeenbasis voor algemene doeleinden.
1. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de
bougiekabels(s) los van de bougie(s).
2. Pomp vet in de smeernippels op de drie aslagers en de
arm van de spanpoelie (Fig. 47).
Opmerking: U dient de kap van het maaidek te
verwijderen om bij de smeernippel op de arm van de
spanpoelie te kunnen komen.
3. Pomp vet in de smeernippels op de bevestigingsbuizen
van het draagframe en in de smeernippels van de
zwenkwielen (Fig. 25).
Figuur 25
1. Smeernippel op
bevestigingsbuis van
draagframe
De koelsystemen reinigen
Voor elk gebruik moet u het hydraulische systeem en het
koelsysteem van de motor controleren en reinigen. Verwijder
aangekoekt gras, vuil of andere rommel van het scherm van
de oliekoeler en de luchtinlaat van de motor. Om de 100
bedrijfsuren moet u de oliekoeler, de cilinder en de koelribben
van de cilinderkop reinigen. Reinig ook de omgeving van de
carburateur, de regelhendels en de verbindingen. Hierdoor
worden de hydraulische pompen, aandrijfmechanismen en de
motor op adequate wijze gekoeld en vermindert de kans op
oververhitting en mechanische schade.
1. Verwijder de oliekoeler van de motor (Fig. 26). Bewaar
alle bevestigingselementen.
2. Reinig de ribben van de koeler en de ruimte tussen de
ribben en het scherm met perslucht. Als de ruimte
tussen het scherm en de ribben vol zit met rommel,
moet u de oliekoeler van het scherm verwijderen.
Verwijder de twee klemschroeven (Fig. 26). Bewaar alle
bevestigingselementen.
1
2
m-2547
2. Smeernippel van
zwenkwiel
28
3. Reinig de luchtinlaat van de motor (Fig. 26).
4. Monteer de oliekoeler op de motor met de
bevestigingselementen die u eerder hebt verwijderd
(Fig. 26).
1
Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó
Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó
Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó
Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó
Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó
Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó
Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó Ó
m–2615
2
Figuur 26
1. Scherm van oliekoeler
2. Klemschroef van
oliekoeler
Bandenspanning controleren
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven
spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden
tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de spanning bij
het ventiel om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de
kortste periode moet worden aangehouden (Fig. 27). De
bandenspanning kan het best bij koude banden worden
gecontroleerd.
Bandenspanning: De achterbanden en de banden van de
zwenkwielen moeten een spanning van 103 kPa (15 psi)
hebben.
Figuur 27
1. Ventiel
3
3. Luchtinlaat van motor
1
m–1872