UIT TE VOEREN WERK
Filters reinigen of vervangen: Wegwerpfilters of
metalen framefilters.
Visuele controle van het oliepeil
Controle van de positie van de compressor van
de carterverwarming.
Controle van de riemspanning.
Controle van lagers van de centrifugale ventilator
Controle van de geabsorbeerde ampères
Controle van de rookdetector
Controle van de Climatic-besturing, instelpunten
en variabelen
Controle van de klokinstellingen
Controle van de positie en de stevigheid van de
koelonderdelen
Controle van de (eventuele)
veiligheidsschakelaar van de luchtstroomwaarde
Controle van de vorstbescherming van de
warmwaterbatterij
Controle van de driewegklep op de
warmwaterbatterij
Controle van de werking van de aandrijving
economiser
Controle van de vierwegklep van het
koelsysteem
Controle van de stevigheid van de elektrische
aansluitingen
BEDRIJFSSTANDEN
Vervang de wegwerpfilters. Verwijder het vuil met een stofzuiger. Reinig
de filters met water en laat ze goed drogen. Vervang ze indien nodig.
Een verstopt filter heeft nadelige gevolgen voor de werking van de unit.
DE UNIT MAG NIET ZONDER FILTERS WORDEN GEBRUIKT.
Controleer het oliepeil door het kijkglas aan de zijkant van de compressor.
Controleer of de hitteweerstand goed en strak rond de behuizing
van de compressor is aangebracht.
Controleer de riemspanning (info in de IOM) en vervang indien
noodzakelijk de riem.
Koppel de unit van de hoofdvoeding los. Draai de rotor van de
ventilator met de hand rond en controleer op afwijkende geluiden.
De lagers hoeven nooit te worden gesmeerd maar moeten wel na
10.000 uur worden vervangen.
Controleer de geabsorbeerde ampères op alle drie de fasen.
Vergelijk de waarden met de nominale waarde in het schema van
de elektrische bedrading.
Start de unit. Activeer de rookdetector door met een magneet rond
de kop van de detector te gaan. Stel de unit opnieuw in en regel
deze af.
Zie het ingebruikstellingsrapport. Controleer of alle instellingen
conform dit document zijn ingesteld.
Controleer de tijd en datum van de besturing.
Controleer systematisch alle aansluitingen en bevestigingen van
het koelcircuit. Controleer op olie en controleer altijd op
olielekkage. Controleer of de werkdruk overeenkomt met de
waarden op het ingebruikstellingsrapport.
Sluit de toevoer van de ventilator af. De fout moet binnen 5
seconden worden opgespoord.
Stel de instellingen voor de kamertemperatuur 10°C hoger in dan de
werkelijke kamertemperatuur. Controleer de werking van de zuiger.
Deze moet van de klepkop afgaan. Stel de bediening opnieuw in.
Controleer alle bevestigingen en de transmissie. Stop de unit met
de bediening. De verse-luchtklep moet zich sluiten. Start de unit
waarna de verse-luchtklep zich moet openen.
Verhoog de instelling voor de kamertemperatuur met 10°C wanneer
de unit in de koelingmodus draait. De unit moet overschakelen naar
de warmtepompmodus. Stel de bediening opnieuw in.
Schakel de unit uit en controleer of alle schroeven nog goed zijn
aangedraaid, controleer de aansluitpunten en de elektrische
aansluitingen en let vooral goed op de stroomkabels en de
laagspanningsdraden van de bediening.
6
ELK JAAR GESCHAT
ELKE MAAND ELK KWARTAAL ELKE MAAND
WINTER
0
0
0
0
0
∆
∆
∆
0
∆
0
∆
∆
∆
∆
∆
B4
TIJD
(mn)
20
2
2
10
10
15
5
15
5
30
5
5
5
5
30