nl
5
Transport en opslag
18
druk, het 2e uitschakeldrukniveau p
" (Fig. 4, P 8).
potentiometer "
De in- en uitschakeldrukniveaus zitten op de potentiometers p
P 6, P 5). De instelwaarden voor de uitschakeldrukniveaus zijn verschilwaarden, die worden
opgeteld bij de eronder gelegen drukinstelling. Als bijvoorbeeld op de potentiome-ters de
drukken p
= 4 bar, p
= 1,0 bar en p
min
max1
niveaus: Inschakeldrukniveau = 4,0 bar, 1e uitschakeldrukniveau = 5,0 bar en 2e uit-
schakeldrukniveau = 5,5 bar.
Als zekering tegen overbelasting van de motor moet voor elke
Interne elektronische
motor het overstroomafschakelapparaat (Fig. 4, P 1, P 2) met
motorbeveiliging
de potentiometer op de nominale stroom van de motor
volgens het typeplaatje worden ingesteld. De klemmen WSK
moeten worden overbrugd.
Nalooptijd
De nalooptijd van de basislastpomp wordt op de potentiome-
ter
gint met de start van de 1e pomp.
Droogloopbeveiliging
De pompen van de watervoorzieningsinstallatie mogen niet
drooglopen. Als droogloopbeveiliging is aan de perszijde van
de installatie een drukschakelaar ingebouwd, die de pompen
bij onderschrijding van de minimumdruk van 1,3 bar achter-
eenvolgens uitschakelt. Automatische bevestiging als het wa-
tergebrek is verholpen.
Vertraging watergebrek
Het uitschakelen van de pompen na het aanspreken van de
droogloopbeveiliging en het opnieuw inschakelen na verhel-
pen van het stoorsignaal kunnen worden vertraagd. De vertra-
gingstijd kan op de potentiometer
tussen 2 seconden en 2 minuten worden ingesteld.
Vertraging pieklast bij-
De bijschakeling van de pieklastpomp wordt ca. 4 s, de uit-
en uitschakeling
schakeling ca. 8 s vertraagd. Deze tijden zijn vast geprogram-
meerd en kunnen daarom niet worden gewijzigd
Storingsomschakeling
Bij uitval van een pomp als gevolg van een storing neemt de
andere pomp automatisch de functie over.
Pompwisseling
Om de looptijden van de pompen gelijkmatig te verdelen en zo
vroegtijdige uitval van een pomp te voorkomen, is de functie
"Pompwisseling" voorzien. Na elke herstart van de installatie
neemt een andere pomp de basislastfunctie voor zijn reke-
ning. De pompwisseling vindt ook ongeveer elke 6 uur plaats
als één pomp permanent draait.
Testloop
Bij de instelling "Testloop" draait steeds één pomp na afloop
van ca. 6 uur gedurende ca. 15 s. De intervallen van de test-
loop zijn vast geprogrammeerd en worden niet beïnvloed door
de looptijden van de pompen en door de melding van water-
gebrek. Door de haakschakelaar S 2 (Fig. 4) te sluiten, vindt er
geen testloop plaats.
WAARSCHUWING
Gevaar voor letsel als gevolg van ontbrekende beschermings-
uitrusting!
Tijdens werkzaamheden bestaat risico op (ernstig) letsel.
• Draag veiligheidshandschoenen om snijwonden te voorkomen.
• Draag veiligheidsschoenen.
• Draag een veiligheidshelm als hijsmiddelen worden gebruikt.
Inbouw- en bedieningsvoorschriften • Wilo-Rainsystem AF150 • Ed.06/2024-01
, uit. De nalooptijd van de basislastpomp zit op de
max2
min
= 0,5 bar is ingesteld, betekent dat voor de
max2
(Fig. 4, P 8) tussen 0 en 2 min ingesteld. Deze be-
(Fig. 4, P 7,
, p
en p
max1
max2
(Fig. 4, P 9)