Beschrijving van het systeem
11
Alarmverificatieconcept (AVC)
11.6.2 Informatietijd
11.6.3 Voorbeeld van een verificatieverloop
234 | 262
Building Technologies
Fire Safety
Tijdens de oriëntatieperiode t2 kunnen de bediener de geïndiceerde alarmbron
opzoeken en de oorzaak van 'ALARM' opsporen:
●
Is er daadwerkelijk sprake van brand = ernstig voorval?
●
Of is sprake van een rokende papiermand = futiliteit?
●
Heeft de ↑ installatie onjuist of onterecht gedetecteerd = vals alarm?
In een ernstige situatie moet de dichtstbijzijnde 'Manual call points' of
<Doormeldvertraging uit> worden ingedrukt. Op die manier wordt 'Immediate
global alarming' geïnitieerd.
De bediener kan in ↑ geval van een futiliteit of bij een ↑ vals alarm 'ALARM'
resetten en zo het alarmering beëindigen.
Wordt 'ALARM' niet binnen tijdsbestek t2 teruggezet? Dan wordt 'Immediate
global alarming' geïnitieerd.
De alarmverificatie verloopt als volgt:
●
Een alarmvoorval activeert de ↑ lokale alarmering en start duurtijd t1 om op de
aanwezigheid toe te zien.
●
De bedieners bevestigen 'ALARM' op de bedienstation en wel voordat duurtijd
t1 is verstreken. Door te bevestigen wordt gebruikelijk de lokale alarmering
onderdrukt (configureerbaar).
Zonder te bevestigen wordt na het verstrijken van t1 de ↑ globale alarmering
geïnitieerd.
●
Na het bevestigen vang de oriëntatieduur t2 aan. De bedieners oriënteren zich
op de locatie van de brand terwijl tijdsbestek t2 verstrijkt.
–
In geval van een futiliteit reset de bediener 'ALARM' via de dichtstbijzijnde
bedienstation. Het alarmeringsverloop wordt gestopt en er wordt geen
globale alarmering geactiveerd.
–
In geval van brand moet de dichtstbijzijnde 'Manual call points' of
<Doormeldvertraging uit> worden ingedrukt. De 'Immediate global
alarming' wordt geïnitieerd.
Zonder terugstelling wordt na het verstrijken van t2 eveneens 'Immediate global
alarming' geïnitieerd.
A6V10211076_k_nl_NL
2018-08-29