7.0 Elektrische installatie en bedrading (vervolg)
7.5 Besturingsbedrading (vervolg)
7.5.2 Sensorbedrading
FIGUUR 19 -
Besturingsbedrading of
doorvoeringen voor buizen
Openingen voor besturingsbedrading
of buizen onder de ingang voor
voedingskabels op het buitenpaneel
Openingen voor
besturingsbedrading
of buizen in het
bodempaneel
7.5.3 Bedrading door
de klant op basis van
de regelaaroptie
Sensor voor
uitlaatluchttemperatuur,
onderdeelnr. 222753 - geldt
voor alle installaties
•
Wordt bij het apparaat
geleverd voor installatie in de
toevoerluchtleiding
P125,1604,NL, pagina 28
Aanbevelingen in
verband met lengte
en grootte van de 24
V-besturingsbedrading
die door de klant moet
worden voorzien
De fabrikant adviseert voor een optimale temperatuurregeling een wattagedaling van <3% voor
de analoge en digitale ingangen (CO
aangesloten en dat deze ingangen op één van de volgende manieren naar het apparaat worden
geleid:
1) In aparte leidingen, geïsoleerd van de besturingsbedrading van 24 V AC en de lijnspanning
naar het apparaat, OF
2) Als de digitale sensorkabels in dezelfde leiding als de besturingsbedrading van 24 V AC
moeten worden geïnstalleerd, MOET de bedrading gescheiden van de besturingsbedrading
van 24 V AC worden afgeschermd en gebundeld. De afscherming MOET worden afgetapt
aan het apparaat en van tape worden voorzien aan het andere uiteinde.
Houd u aan de onderstaande tabel met aanbevolen gauge en lengte voor de bedrading van de
sensor voor de digitale regelaar.
Doorsnede
Maximumlengte voor
de sensorkabel bij
een signaalfout van
minder dan 1 °F
Afhankelijk van welke door de klant geïnstalleerde regelaaroptie werd besteld, zal het apparaat
worden bediend als reactie op een signaal van de regelaar. Stippellijnen verwijzen naar bedrad-
ing die door de klant wordt geïnstalleerd. In de fabriek geïnstalleerde bedrading wordt met een
volle lijn aangeduid.
De sensor voor de afvoerluchttemperatuur wordt bij elk apparaat geleverd en moet door de klant
in het leidingwerk worden geïnstalleerd. Plaatsing van de afvoerluchtsensor in het leidingwerk
is van kritiek belang voor de correcte werking van het systeem in zowel de koel- en verwarm-
ingsmodus. De locatie is vooral belangrijk bij installatie van een apparaat met dubbele verwarm-
ingssecties; raadpleeg de informatie op FIGUUR 15 op pagina 22.
1. Bepaal de juiste afstand tot het apparaat. Houd voldoende afstand van de uitlaat om
een goede vermenging van de uitblaastemperatuur te verkrijgen. Volgens de laatste editie
van de AMCA-standaard 201 wordt de lucht in rechte leidingen gewoonlijk goed gemengd
op minimaal het equivalent van vijf leidingdiameters afstand tot de uitlaat van het apparaat
waarbij de equivalente leidingdiameter gelijk is aan de vierkantswortel van 4AB/3,14. 'A' en
'B' zijn de dwarsdoorsneden van de leiding.
Voorbeeld:
De dwarsdoorsnede van het toevoerleidingwerk is 610 mm x 305 mm
(24" x 12").
5 x
= 96 inch
Plaats de sensor op minimaal 2435 mm (96") van de uitlaat van het apparaat.
OPMERKING: Als de lengte van de afvoerleiding minder is dan 2,4 m (8 voet), wordt een
mengschoep voor het mengen van de afvoerlucht aanbevolen.
Monteer de sensor niet in het leidingwerk na een splitsing in de toevoer. Dit leidt immers tot
verlies van controle in de leiding waarin zich geen sensor bevindt.
2. Bepaal de locatie en oriëntatie van de sensor. De positie van de sensor in de leiding is
ook belangrijk. Plaats in horizontale luchtleidingen het sensorsamenstel in het bovenste,
middelste gedeelte van de leiding zodat de sensorsonde zich loodrecht door het midden
van de luchtstroom uitstrekt.
Plaats het sensorsamenstel in verticaal leidingwerk in het midden van de zijkant van de leiding,
wat overeenkomt met het bovenste, middelste gedeelte van de afvoeropening.
3. Bevestig de sensor. Markeer de geselecteerde locatie en boor een opening van 11 mm
(7/16"). Plaats de sonde in de opening. Zorg dat de blauwe plastic bevestiging van de
sonde in de opening is gecentreerd. Maak deze vast met twee plaatmetalen schroeven nr.8
(draai deze niet te strak vast). Controleer of de opening is afgedicht.
4. Leid de sensorkabel naar het apparaat. Gebruik door de klant te verstrekken 2- tot
3-aderige draad van 16 tot 22 gauge.
Totale lengte van
Minimale aanbevolen kabeldiameter
de bedrading
45 m (150 voet)
Afgeschermde kabel van 18 gauge
76 m (250 voet)
Afgeschermde kabel van 18 gauge
106 m (350 voet)
Afgeschermde kabel van 14 gauge
en luchtkwaliteitsensoren) die op de hoofdregelaar zijn
2
Maximumlengte sensorkabel (digitale regelaar)
14 AWG
16 AWG
18 AWG
5 x
244 m (800 voet)
152 m (500 voet)
94 m (310 voet)
= 2435 mm