Paul Wegener GmbH
De volgende instellingen kunnen op het toestel worden veranderd:
• Start van de meting
• Interval 1 en 2
• Geheugentype
• Korte tekst
• Moduletijd
Meting starten en onderbreken
Het registreren van gegevens kan met de Enter-toets of schakelaar worden gestart of onderbroken.
De aangepaste starttijd moet worden bereikt alvorens de meting kan beginnen.
Als de Enter-toets wordt gebruikt, voorkomt een authentificatiemechanisme (geactiveerd door de
respectieve configuratie) dat de meting per ongeluk wordt uitgeschakeld.
Intervall 1 en Intervall 2
Twee intervalstappen (scansnelheid) kunnen worden ingesteld om meetwaarden te verzamelen.
Interval 1 kan worden ingesteld van 1s tot 1u en wordt gebruikt om gegevens bij een normale wer-
king te verzamelen. Interval 2 kan van 1ms tot 1min worden ingesteld en wordt geactiveerd eens
de overschrijding van een drempel wordt vastgesteld.
Controle van drempels
Met de datalogger kunnen drempels worden ingesteld en overschrijdingen van drempels worden
vastgesteld, door middel van een tweede scansnelheid. Dit zorgt voor een betere logging en eva-
luatie van dergelijke gebeurtenissen. Naast drempels kan ook een hysterese worden ingesteld. Zo
kan een eenvoudige controle worden uitgevoerd als een alarmoutput wordt gebruikt. In geval van
digitale kanalen (status) kan een alarm worden gegeven bij elke verandering van de status van het
signaal.
Controleparameters voor drempels worden als volgt beschreven:
Geheugenopslagmodus
De geheugenopslagmodus bepaalt of meetgegevens altijd worden bijgehouden of enkel in geval
van een alarm. Zo wordt voor een gegevensverzameling op basis van gebeurtenissen gezorgd.
Scanmodus
De scanmodus kan worden ingesteld op „controle van de grenswaarde" of „standaard". In het ge-
val van de „standaard" modus, worden interval 1 waarden gemeten en bijgehouden (naargelang
van de geheugenopslagmodus). Als een drempel wordt overschreden, wordt tijdens het meten
overgeschakeld op interval 2, zoals de overschrijding van de drempel is geannuleerd (gelet op de
ingestelde hysteresewaarden).
De instelling „permanente controle van de grenswaarde" zorgt voor een permanente scan in in-
terval 2, wat een onmiddellijke identificatie van drempeloverschrijdingen mogelijk maakt. Daarna
wordt van geheugeninterval 1 op interval 2 overgeschakeld. Let wel: een veelvuldige scan door
transducers verhoogt het stroomverbruik van de datalogger en vermindert de economische levens-
duur van de batterij!
Digitale signalen en pulsen worden altijd gecontroleerd in interval 2, onafhankelijk van de ingestel-
de scanmodus, omwille van het lagere stroomverbruik. Dat betekent b.v. dat de alarmmodus direct
wordt ingeschakeld als de drempelwaarde voor het debiet wordt overschreden of als een gecont-
roleerde veiligheidsklep werkt. Alle gegevens worden dan gemeten en geregistreerd in interval 2.
Ingekort alarmgeheugen
Als een drempelwaarde wordt overschreden, worden gegevens normaliter verder verzameld in
interval 2. De duur van de gegevensopslag kan dan heel wat korter dan verwacht zijn. Om dat te
vermijden kan met de optie „ingekort alarmgeheugen" de periode verkort worden waarin interval
2 wordt gebruikt voor opslag. De opslag is beperkt tot maximaal 2 x interval 1 (b.v. 2 x 5 min).
Vervolgens wordt in interval 2 gemeten, maar worden gegevens enkel in de cyclus van interval 1
bijgehouden.
Gegevensopslag en backup op MMC/ SD-kaart (optioneel)
Gegevens kunnen optioneel in een ringgeheugen of een lineair geheugen worden opgeslagen. Het
meten in de lineaire-geheugenmodus stopt van zodra het geheugen volledig vol is. Als het geheu-
gen vol is in de ringgeheugen-modus, worden de oudste gegevens in ieder geval overschreven met
10
(scansnelheid)
(ringgeheugen/lineair geheugen)