Het apparaat is zowel bestemd voor het lassen in
de handel en nijverheid als in de industrie (CISPR
11 klasse A). Bij gebruik in andere omgevingen (bijv.
woongebieden) kunnen andere elektrische apparaten
worden gestoord.
Tijdens de inbedrijfstelling kunnen elektromagnetische
problemen ontstaan in:
– elektriciteitsleidingen, stuurkabels, signaal- en tele-
communicatieleidingen in de nabijheid van het las-
resp. snijapparaat.
– televisie- en radiozenders en -ontvangers.
– computer en andere regelvoorzieningen.
– beveiligingen van bedrijfsgebouwen en dergelijke
(bijv. alarminstallaties).
– pacemakers en gehoorapparaten.
– kalibratie- en meetinstrumenten.
– in apparaten met te lage immuniteit.
Indien andere voorzieningen in de omgeving worden
gestoord, kunnen extra afschermingen nodig zijn.
De storingsomgeving is niet beperkt tot het terrein
waar men zich bevindt. Dit is mede afhankelijk van het
type gebouw en andere plaatselijke werkzaamheden.
Gebruik het apparaat conform de gegevens en aanwij-
zingen van de fabrikant. De exploitant resp. operator is
verantwoordelijk voor de installatie en het juiste gebruik
van het apparaat. Indien er elektromagnetische storin-
gen optreden, is de exploitant (evt. met technische hulp
van de producent) verantwoordelijk voor het verhelpen
ervan.
11 Transport en opstelling
Kans op letsel door omlaag vallen en om-
vallen van het apparaat.
Trek voor een transport de netstekker los.
Draag het apparaat bij de draagband en
houd het daarbij horizontaal.
Het apparaat mag niet met een vorkheftruck
of vergelijkbare voorzieningen bij de behui-
zing of draagband worden opgetild.
Zet het apparaat altijd op een stevige, vlakke
en droge ondergrond. De maximaal toelaat-
bare hellingshoek voor plaatsing is 10°.
Let er daarom op dat de koelluchtopeningen
altijd vrij zijn.
– Zet het apparaat nooit direct bij de wand!
- 50 -
– Dek geen koelluchtopeningen af!
Het apparaat zou kunnen worden oververhit en bescha-
digd!
Koelluchtopeningen bevinden zich aan de
– voorkant van het apparaat
– achterkant van het apparaat
12 Beknopte bedieningshandlei-
ding
 Netkabel of accukabel aansluiten.
 Werkstukkabel en elektrodehouder op de aansluitbussen
3 en 4 aansluiten.
i
 Staafelektrode bij de elektrodehouder inspannen.
 Druk druktoets 17 gedurende 2 sec. in om het appa-
raat in te schakelen.
 De gewenste modus Elektrode met druktoets 16 se-
lecteren.
 De gewenste lasstroom bij draaiknop 12 instellen.
9 Het apparaat is nu gereed om te lassen.
13 Voor de inbedrijfstelling
13.1 Draagband bevestigen
 Rijg de draagband 1 door het lasapparaat en de kunst-
stof schuif 8. Zie de volgorde van de nummering op
de afbeelding.
13.2 Werkstukkabel aansluiten III
Let er bij de keuze van de werkplek op dat de werkstuk-
kabel en massaklem naar behoren kunnen worden
bevestigd.
De massaklem moet goed geleidend zijn bevestigd
aan een blanke plaats van de lastafel of het werkstuk.
Deze moet zich in de onmiddellijke nabijheid van de
lasplaats bevinden, zodat de lasstroom niet kan weg-
stromen via machineonderdelen, kogellagers of elektri-
sche schakelingen.
Leg de massaklem niet op het lasapparaat, omdat
de lasstroom anders via de geaarde kabelverbindingen
gaat lopen en deze onherstelbaar zal beschadigen.
909.2759.9-05
Voor de inbedrijfstelling
Let op de polariteit volgens de informatie van
de elektrodefabrikant (zie ook elektrodelas-
sen).
II
05.19