6 Inbedrijfstelling en afstelling
Voorbereidingen
1. Controleer of de schakelaar (SF1) in de stand " "
staat.
2. Controleer of de extern gemonteerde vulventielen
volledig dicht zijn.
LET OP!
Controleer de automatische zekering (FA1) in
de warmtepomp. Het kan zijn dat deze tijdens
het transport is ingeschakeld.
Vullen en ontluchten
De boiler vullen
1. Open een warmtapwaterkraan in de woning.
2. Open de extern gemonteerde vulklep. Deze klep
moet vervolgens tijdens de handeling compleet open
zijn.
3. Wanneer het water uit de warmtapwaterkraan komt,
is de ketel vol en kan de kraan worden gesloten.
Vullen van het afgiftesysteem
1. Open de ontluchters (QM20), (QM22), (QM24) en
(QM26).
2. Sluit een slang aan op de afvoeraansluiting van het
cv-water (XL10).
3. Open de afvoer van het cv-water (XL10) en de exter-
ne vulklep. Het verwarmingsgedeelte en de rest van
het afgiftesysteem worden met water gevuld.
4. Wanneer het water dat de ontluchters (QM20),
(QM22), (QM24) en (QM26) verlaat niet langer met
lucht is vermengd, sluit u de ontluchters. Na een
tijdje begint de druk op de drukmeter (BP5) te stij-
gen. Als de druk 2,5 bar (0,25 MPa) bereikt, begint
het extern gemonteerde overstortventiel water door
te laten. Sluit dan de afvoer van het cv-water (XL10)
en de externe vulklep.
5. Verlaag de druk in het afgiftesysteem naar het nor-
male werkbereik (ca. 1 bar) door de ontluchters
(QM20), (QM22), (QM24) en (QM26) of het extern
gemonteerde overstortventiel te openen.
6. Start de warmtepomp en laat deze draaien in zowel
de verwarmings- als de warmtapwatermodus.
7. Ontlucht het afgiftesysteem (zie paragraaf "Ontluch-
ten van het klimaatsysteem").
30
Hoofdstuk 6 |
Inbedrijfstelling en afstelling
Ontluchten van het klimaatsysteem
1. Schakel de voeding naar de warmtepomp uit.
2. Ontlucht de warmtepomp via de ontluchtingsventie-
len (QM20), (QM22), (QM24), (QM26) en de rest van
het afgiftesysteem via de bijbehorende ontluchtings-
ventielen.
3. Blijf vullen en ontluchten totdat alle lucht is verwij-
derd en de druk klopt.
Voorzichtig!
De ontluchtingspijpen van de tank moeten
worden afgetapt, voordat kan worden ont-
lucht. Dit betekent dat het systeem ondanks
de waterstroom bij het openen van de ontluch-
tingsventielen (QM20), (QM22), (QM24),
(QM26) niet noodzakelijkerwijs is ontlucht.
XL10
QM26
QM20
QM24
SF1
F730
FA1
BP5
QM22
LEK
NIBE F730