OPNAMEN MAKEN
1
2
Wanneer de keuzeknop in de fotostand staat is de camera ingeschakeld; de
elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor worden ingeschakeld.
Richt het scherpstelveld op het onderwerp.
• Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de
scherpstelvergrendeling (blz. 32).
• Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik
bevindt: 0,5 m - ∞. Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan
0,5 m de macro-instelling (blz.77).
Druk de ontspanknop half in (1) om scherpstelling en
lichtmeting te vergrendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 33) in de zoeker/monitor geven aan
dat de scherpstelling in orde is. Is het scherpstelsignaal rood, dan
kon de camera niet goed scherpstellen. Herhaal voorgaande
stappen totdat het signaal wit is.
• Is de scherpstelling ingesteld, dan zal een AF-sensor kort op het
scherm verschijnen om het punt van scherpstelling aan te geven.
• De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit naar zwart
wanneer de belichting wordt vergrendeld.
Druk de ontspanknop geheel in (2) om de opname te maken.
• Het toegangslampje brandt om aan te geven dat de
beeldinformatie naar de CompactFlash kaart wordt
weggeschreven. Verwijder een CompactFlash kaart nooit als er
informatie wordt overgeschreven.
31