Download Print deze pagina

Esu LokPilot V2.0 Inbouw- En Gebruiksaanwijzing pagina 4

Advertenties

alle verbindingen nog een keer met een Ohmmeter door
en zoek daarbij vooral naar kortsluitingen tussen de motor
en de railaansluitingen.
De verdere voortgang is afhankelijk van hoe de licht- en de
andere functies binnen in de lok geschakeld zijn:
a) de lichten/functies zijn met een gemeenschappelijke
aansluiting van de lokbehuizing geïsoleerd (dus potenti-
aalvrij). In dit geval zijn de aansluiting in afb. 2 getoond.
b) de lichten/functies zijn samen aan de massa van de
lokbehuizing verbonden (vb. bijna alle Märklin® locomotie-
ven en ook oudere Fleischmann- of Roco-locs). Deze
toestand wordt in afb. 3 getoond.
De rode draad wordt aan het rechtse wielcontact
(resp. de sleper bij AC modellen) verbonden.
De zwarte draad wordt aan het linkse wielcontact
(resp. de massaleider bij AC modellen) verbonden.
De oranje draad wordt met de motoraansluiting ver-
bonden die voorheen met het rechtse wielcontact was
verbonden (resp. de sleper bij AC modellen).
De grijze draad wordt met de motoraansluiting ver-
bonden die voorheen met het linkse wielcontact was
verbonden (resp. de massaleider bij AC modellen)
De achterste lichten worden aan de gele draad ge-
soldeerd en de voorste lichten aan de witte draad.
De groene draad wordt verbonden met de functie die
u met F1 wil schakelen.
De violette draad wordt verbonden met de functie die
u met F2 wil schakelen.
Is uw lok volgens variante b) geschakeld dan is de aanslui-
ting hiermee gedaan.
In het andere geval (zie afb. 2) moeten alle overige aan-
sluitingen van de lampen en de functies aan de blauwe
draad aangesloten worden. Deze draad mag in geen geval
contact maken met het lokchassis!
Aansluiten van aanvullende functies
U kan aan de licht- en functie-uitgangen willekeurige ver-
bruikers schakelen voor zover ze het maximale stroomver-
bruik niet te boven gaan. In ieder geval moet u er op letten
dat de beveiliging tegen overmatig stroomverbruik van de
decoder snel reageert en in noodgevallen alle functies
samen afschakelt.
Gebruik daarom uitsluitend lampen die minimaal zijn
voorzien voor 16V en maximaal 50 mA nominale
stroom: gloeilampen vragen bij inschakelen een hoge
piekstroom die mogelijk de kortsluitbeveiliging van de
decoder in werking stelt.
Gebruik bij locs die volgens afb. 2 zijn aangesloten enkel
digitale rookgeneratoren, vb. Seuthe nr. 11. Andere rook-
sets vragen te veel stroom. Er zijn zelfs rookgeneratoren in
de handel die meer dan 250 mA verbruiken!
In locs die volgens afb. 3 zijn aangesloten gebruikt u een
analoge rookset zoals voorheen.
Let er op dat de maximaal toegelaten stroom voor de
functie-uitgangen in geen geval overschreden wordt
en vermijd kortsluitingen tussen de uitgangen: de
LokPilot V2.0 decoder is weliswaar beveiligd maar als
een externe spanning aan de uitgangen van de LokPi-
lot V2.0 ligt dan kunnen deze beschadigd worden.
Gebruiksaanwijzing LokPilot V 2.0 / LokPilot DCC V2.0 11/2004
In gebruik nemen
Alvorens de lok in gebruik wordt genomen moet een test
van de functies gedaan worden.
Het in de fabriek ingestelde adres is 03.
Rijdt de lok in beide richtingen?
Schakelt het licht aan: branden de lampen? Als u de
LokPilot V2.0 in een lok met interfacestekker hebt in-
gebouwd: test of de stekker correct is ingeplugd.
DCC gebruik
Verwijder bij de aansluitrail eventueel ingebouwde ontstoor
condensatoren (vb. ROCO aansluitrail). Deze kunnen de
werking van de decoder verstoren.
Het gebruik van de LokPilotDCC is mogelijk bij alle DCC
conforme systemen. De automatische rijstap herkenning
werd met de volgende toestellen getest: ROCO Lokmaus2,
Uhlenbrock Intellibox, Lenz Digital plus V2.3, ZIMO MX1.
Bij gebruik met een Lenz Digital plus V3.0 werkt deze
herkenning niet als u met 14 rijstappen rijdt. Gebruik 28 /
128 rijstappen.
Telkens de LokPilot V2.0 onder spanning komt (dus tel-
kens bij het aanzetten van de baan) en het licht wordt
ingeschakeld, tracht hij het aantal rijstappen te herkennen.
Daartoe moet het licht worden ingeschakeld en zolang
aan de rijregelaar gedraaid worden tot de lichten blijven
branden. Wijzigt u tijdens het rijden de rijstappen dan moet
de LokPilot V2.0 kort zonder spanning komen om zo terug
de automatische herkenning te activeren.
De herkenning kan via CV49, bit 4 uitgeschakeld worden
(zie tabel achteraan).
Motorola® gebruik (niet voor de LokPilotDCC V2.0)
De LokPilot V2.0 kan met alle tot hiertoe bestaande Mär-
klin® toestellen of compatibele systemen gebruikt worden.
De functies F1 tot F4 kunnen in ieder geval met het zoge-
noemde "nieuwe Motorola®-formaat" gebruikt worden. Om
dit te activeren moet op de 6021 DIP-schakelaars 1 en 2 in
de bovenste stand ("On") gezet worden.
Wijzigen van de decoderparameters
De LokPilot V2.0 heeft vele instellingen. Een lijst vindt u
achteraan deze handleiding. Alle instellingen zijn in zoge-
naamde CV's (Configuration Variables) opgeslagen. Deze
kunnen gewijzigd worden, afhankelijk van de gebruikte
centrale. Lees daarvoor het toepasselijke hoofdstuk (zoals:
Programmeren van DCC decoders) in het handboek van
uw systeem. De LokPilot V2.0 kent alle programmeerme-
thoden van NMRA.
Programmeren met de Märklin® 6020 / 6021
De Märklin® centrales 6020 resp. 6021 nemen een spe-
ciale plaats in. Daarmee kunnen enkel parameters worden
ingesteld met een nummer < 80 in zoverre de gewenste
waarde eveneens < 80 is. Om deze CV's te wijzigen gaat
u als volgt te werk (niet voor LokPilotDCC V2.0)
(De rijregelaar moet op 0 staan. Er mogen geen andere
locs op de sporen staan. Let op de knippersignalen van de
locomotief!)
Druk de "Stop" en "Go" toetsen op de 6021 gelijktijdig
(samen!) in tot een reset wordt gedaan (alternatief:
korte tijd de stekker van de transfo uit het stopcontact
trekken).
Druk de "Stop"-toets in zodat er geen spanning meer
op de rails staat.
4

Advertenties

loading