Bedieningsinstructies Acontrol – Modelserie PKE-6 /-10 / PKE-14
•
Boorspanen, schroeven en andere vreemde voorwerpen mogen niet in het inwendige van het
toestel binnendringen!
•
Het toestel buiten het verkeersbereik monteren, daarbij echter zorgen dat het goed toegankelijk
blijft!
•
Afhankelijk van de huisuitvoering de meegeleverde stop voor de kabelinvoeren gebruiken.
Kabelinvoeren overeenkomstig de kabeldoorsnede afknippen of alternatief de kabelinvoer voor
schroefverbindingen gebruiken. Niet benodigde invoeren afsluiten!
•
Bescherm het toestel tegen directe zonbestraling!
•
Het toestel is bestemd voor een verticale montage (kabelinvoer onder). Een horizontale resp.
liggende montage is alleen toegestaan na technische goedkeuring door de fabrikant!
•
Let op de correcte warmteafvoer (zie Technische gegevens verliescapaciteit).
4.2
Minimale benodigde ruimte
Om een voldoende ventilatie van het apparaat te garanderen moet aan alle kanten een afstand van
minstens 50 mm tot behuizingwanden, schakelkastdeuren, bedradingskanalen enz. worden
aangehouden. Dezelfde afstand geldt voor de montage van meerder apparaten naast elkaar.
Bij de montage van meerdere apparaten boven elkaar bestaat gevaar dat deze elkaar wederzijds
verwarmen. Deze rangschikking is alleen toegestaan wanneer de aangezogen lucht van het bovenste
apparaat niet warmer wordt dan de toegelaten omgevingstemperatuur (zie Technische gegevens).
D.w.z. er is een overeenkomstig grotere afstand of een thermische afscherming nodig.
4.3
Buitenmontage
Een buitenmontage tot -20 °C is mogelijk wanneer het toestel niet stroomloos geschakeld wordt.
Aanbrenging indien mogelijk tegen weersinvloeden beschermd, d.w.z. ook directe zonbestraling
uitsluiten!
4.4
Montageplaats bij landbouw
Monteer het apparaat bij gebruik binnen de veehouderij indien mogelijk niet in de stal zelf, maar in een
voorruimte waarin minder schadelijke stoffen aanwezig zijn. Hierdoor kunnen beschadigingen door
schadelijke gassen (bijv. ammoniakdampen, zwavelwaterstofdampen) worden voorkomen.
4.5
Temperatuurinvloeden bij de inbedrijfstelling
Voorkom condenserend vocht en hieruit resulterende functiestoringen door het toestel bij
ruimtetemperatuur te bewaren.
5 Elektrische installatie
5.1
Veiligheidsmaatregelen
Gevaar door elektrische stroom
•
Werkzaamheden aan elektrische onderdelen mogen alleen door een elektricien of elektrisch
geschoolde personen onder toezicht van een elektricien gedaan worden volgens de regels der
techniek.
•
De 5 elektrische veiligheidsregels moeten in acht worden genomen!
•
Nooit onder spanning aan het toestel werken.
•
Naburige elektrische inrichtingen afdekken tijdens montagewerkzaamheden.
•
Eventueel kunnen voor de realisering van een veilige elektrische scheiding verdere maatregelen
nodig zijn.
•
Bij alle werkzaamheden aan spanningvoerende onderdelen of leidingen moet altijd een tweede
persoon aanwezig zijn die in noodgevallen de machine kan uitschakelen.
L-BAL-E042-NL 1918 Index 007
Art.-nr. 00163314-NL
8/28
Elektrische installatie