INFICON
Kalibratie
6.3.12.2 Instellen van kalibratiegasconcentraties
IRwin®-vertaling van de originele gebruiksaanwijzing-mina66nl1-20-(2307)
• De gasstroom die door het kalibratiestation wordt geleverd, moet hoger zijn dan
de stroom die door de lekdetector wordt opgezogen. Stel de gasstroom in op
minimaal 80 l/u.
• Het gas moet worden toegevoerd op omgevingsdruk (d.w.z. pers geen gas in de
lekdetector). De normale manier om dit te bewerkstelligen is door een open
verbinding tussen de gascontainer en de inlaat van de detector te creëren zodat
het overtollige kalibratiegas in de atmosfeer wordt afgeblazen. Deze uitlaat moet
buiten de testruimte worden geplaatst, bij voorkeur buitenshuis.
ü
Meld u aan als Gemiddeld of Geavanceerd
►
>
> Kalibratie > Kalibratie (tabblad)
ð Selecteer de uit te voeren kalibratie en klik op de toets met het vinkje.
ð De lekdetector leidt u door het proces door bij elke stap aan te geven welk
gas er aan de detector moet worden toegevoerd. Zorg dat er geen
restgassen in de atmosfeer aanwezig zijn tijdens de stap Fresh Air
(Buitenlucht). De meeste problemen doen zich voor als u 2,2 vol% of 100
vol% methaan hebt gebruikt vlak voordat u probeert te kalibreren met 10 ppm
of 100 ppm methaan.
ð
Een geslaagde kalibratie wordt bevestigd door een groen vinkje.
ð
Een mislukte kalibratie wordt aangegeven door een rood kruis.
U kunt de lekdetector blijven gebruiken wanneer de kalibratie is mislukt. De
parameters van de vorige kalibratie worden hersteld.
De nauwkeurigheid kan worden beïnvloed door de
kalibratiegastolerantie.
Voor optimale prestaties past u de concentraties van de kalibratiegassen die in de
lekdetector zijn ingesteld, aan op de feitelijke samenstelling van uw kalibratiegassen.
Voor optimale prestaties van uw lekdetector moet u de voorgestelde kalibratiegassen
gebruiken. De exacte concentraties van het gas dat wordt toegevoerd, wijken vaak
iets af van deze waarden als gevolg van tolerantiefactoren, etc. De exacte waarde
wordt normaal gesproken vermeld op het analysecertificaat van het respectieve gas.
Daarom moet u de concentraties van de kalibratiegassen die in de detector zijn
ingesteld, aanpassen zodat ze overeenkomen met de feitelijke samenstelling van uw
kalibratiegassen, zie "Concentratie van kalibratie- en testgassen [} 37]".
ü
Meld u aan als Gemiddeld of Geavanceerd
1
>
> Kalibratie > Instellingen (tabblad)
2
Selecteer eerst de kalibratieroutine en selecteer vervolgens het gas dat moet
worden aangepast (indien verschillende gassen).
Bediening | 6
91 / 122