Apparaatbeschrijving
4.2 Functies
"Relatieve waarde"-functie
De "Relatieve waarde"-functie slaat de op dat moment weergegeven meetwaarde op tijdens de
activering. Daarna wordt het verschil (offset) tussen de opgeslagen meetwaarde en de
volgende actuele meetwaarden in de digitale display weergegeven totdat de functie wordt
gedeactiveerd.
Door de "HOLD"-knop langer (>1 seconde) in te drukken, kunt u de "Relatieve waarde"-functie
activeren of deactiveren. Wanneer de functie is geactiveerd, verschijnt het "Δ"-symbool op de
digitale display.
4.2.5
"VoltSense"-knop
"Spanningsindicator"-functie
De "spanningsindicator"-functie wordt gebruikt voor het contactloos lokaliseren van
wisselspanningen naar de aarde.
Door op de "VoltSense"-knop te drukken, kunt u de "spanningsindicator"-functie activeren en
met de "RANGE"-knop de gevoeligheid van de functie instellen. Door nogmaals op de
"VoltSense"-knop te drukken, kunt u de functie daarna uitschakelen.
4.2.6
"Hz"-knop
"Hz"-functie
De "Hz"-functie wordt gebruikt om de netfrequentie te meten.
Door op de "Hz"-knop te drukken, kunt u de "Hz"-functie activeren. Wanneer de functie is
geactiveerd, verschijnt het symbool "Hz" op de digitale display. Door opnieuw op de "Hz"-knop
te drukken, kunt u de functie vervolgens weer uitschakelen.
Het apparaat bepaalt de frequentie van een spannings- of stroomsignaal door te tellen hoe vaak
per seconde het signaal een bepaalde drempel (niveau) overschrijdt. Wanneer de "Hz"-functie
geactiveerd, wordt de ingangsgevoeligheid automatisch aangepast, afhankelijk van de
gebruikte meetfunctie. Daarbij heeft het bereik van 6 V de hoogste gevoeligheid en het bereik
van 1 000 V de laagste.
In de meetfuncties V‑AC en V‑DC wordt, na het indrukken van de "Hz"-knop, het
spanningsbereik met de bijbehorende triggerdrempel kort voor de frequentiemeting ingevoerd.
Door op de "RANGE"-knop te drukken, kunt u de triggerdrempel van een ander
spanningsbereik instellen.
Er wordt aanbevolen het meetsignaal (spanning of stroom) eerst te meten in de automatische
meetbereikselectie (AUTO), zodat de triggerdrempel automatisch wordt ingesteld, en pas
daarna de "Hz"-functie te activeren. Als de meetwaarde niet stabiel is, gebruik dan een lagere
gevoeligheid om storingen te onderdrukken. Als de meetwaarde 0 Hz bedraagt, gebruik dan
een hogere gevoeligheid.
4.2.7
Aansluitingscontrole (MM 2‑2 / MM 2‑3)
Het apparaat beschikt over een optische en akoestische aansluitingscontrole. Bij instelling van
een niet toegestane stand van de draaischakelaar voor de aansluiting "A" (bijv.
spanningsmeting) met een ingestoken veiligheidstestkabel, klinkt er een geluidssignaal ter
beveiliging van het apparaat en wordt het "InEr"-symbool (ingangsfout) in de digitale display
weergegeven.
Een niet-functionerende optische en akoestische aansluitingscontrole wijst op een defecte
zekering.
5241 / 07/2022 nl
BENNING MM 2-1 / MM 2-2 / MM 2-3
21