4.2.2. Geluidsfuncties.
Bij het drukken op toets F1 komt uw 215 tot leven. Eerst hoort u de starter en daarna het starten van de motor zelf.
Met het motorgeluid vermengt zich langzaam het fluiten van de turbocompressor. Als u aan de rijregelaar draait, dan
ronkt de dieselmotor en fluit de turbocompressor. Uw 215 trekt geleidelijk op. Wanneer de lok haar kruissnelheid
bereikt, verandert het achtergrondgeluid. Wanneer u de rijrijgelaar op nul draait, remt de locomotief soepel en
akoestisch voorbeeldgetrouw af. Kort voor het stilstaan hoort u de remmen piepen.
Met de centrale kunt u verschillende extrageluiden oproepen (zie tabel). Het volume van ieder geluid kan afzonderlijk
aangepast worden. Raadpleeg daarvoor hoofdstuk 5.6.
4.2.3. Bocht- en wisselssensor.
De BR 215 werd met talrijke sensoren uitgerust om in bochten en op wissels voorbeeldgetrouwe geluiden te kunnen
weergeven. Let op de volgende opmerkingen :
De bocht- en wisselsensor werken enkel zolang de lok met lage snelheid rijdt. Zodra de locomotief stilstaat of
•
vlugger dan rijstap 7 (op 28) rijdt, wordt het piepen in bochten of het gedender over wissels niet afgespeeld.
Het dieselgeluid moet ingeschakeld zijn, anders worden geen bocht- en wisselsgeluiden afgespeeld.
•
De bochtsensor werkt vanaf een straal van ongeveer 80 cm. Bij grotere stralen kan het gebeuren dat de
•
sensor de doorbuiging niet herkennen kan. Sommige mecanische toleranties zijn helaas niet te vermijden.
Onder assen 1 en 4 (de buitenste assen) zijn de contactslepers van de wisselsensor ondergebracht (zie
•
afbeelding 11). Ze mogen nooit met de hand ingedrukt of verbogen worden! Behandel deze contacten met de
uiterste voorzichtigheid.
Het overrijden van wissels kan tot vonken aan de contacten leiden.
•
De bochtsensoren werden met alle gangbare gelijk- en wisselstroom systemen getest.
•
Het overrijden van wissels kan een lichte opheffing van het draaistel veroorzaken.
•
Indien u geen bocht- of wisselsgeluiden meer wilt horen, kunt u deze functie met toets F12 uitschakelen.
•
4.2.4. Gesynchroniseerde rookgenerator.
De BR 215 is met een gesynchroniseerde rookgenerator uitgerust. Het systeem bestaat uit een opslagtank voor de
rookolie, een verdamper met temperatuurregeling en een ventilator-unit die de verstuiving van de rook controleert.
Het systeem kan zowel de hoeveelheid als de dichtheid van de uitgespuwde rook aanpassen afhankelijk van de
bedrijfsomstandigheden en zorgt voor een realistische rookontwikkeling.
Dit helemaal nieuwe systeem werd voor de BR 215 ontworpen en uitgebreid getest. Om een veilig gebruik te
garanderen, gelieve de volgende instructies te volgen :
Gebruik uitsluitend de ESU rookolie (artikelnummer ESU 51990). Het gebruik van andere vloeistoffen kan
•
schade aan de verf veroorzaken, tot de verstopping van het systeem leiden of de vernietiging van het
verwarmingsapparaat wegens residuvorming.
Gebruik de rookfunctie enkel onder toezicht en in een goed geventileerde kamer.
•
4.2.4.1. Vullen van het systeem.
Haal het met de locomotief bijgeleverde pipet uit de verpakking en zuig tussen 0,4 en 0,5 ml rookolie op. Let op de
markeringen op het pipet om de juiste hoeveelheid vast te stellen. U injecteert de olie zorgvuldig in één van de uitlaten.
Vervolgens blaast u zachtjes door beide uitlaten om eventuele luchtbellen te verwijderen.
De maximale capaciteit van het systeem mag niet 0,5 ml overschrijden. In geval van twijfel vul nooit te veel vloeistof.
Liever te weinig dan te veel! Zelfs indien de tank leeg is, kan de rookgenerator niet beschadigd worden dank zij de
temperatuursensor. Vul de locomotief uitsluitend op een horizontaal vlak.
De gevulde locomotief niet op de zijde of met de front naar omhoog plaatsen om een lekkage van de rookolie te
voorkomen. Bij een overvloedig vullen van het systeem is vloeistof afgevoerd door de luchtzuigbuizen aan de
Afbeelding 7: gesynchroniseerde rookgenerator.