Het onderwerp valt buiten het
bereik van de flitser.
Het onderwerp op het opgenomen beeld is te
licht of het beeld vertoont witte strepen.
Het onderwerp is te dichtbij,
waardoor het flitslicht te fel is.
Het onderwerp is overbelicht
omdat de omgeving te donker is.
Er schijnt te veel licht direct in de
camera of te veel licht wordt
gereflecteerd door het
onderwerp.
De flitser is ingeschakeld.
Het beeld bevat ruis.
De ISO-waarde is te hoog.
Zorg er bij het gebruik van de ingebouwde
flitser voor dat u de opname maakt op de
juiste flitsafstand van het
onderwerp
(p.
181).
Verhoog de ISO-waarde voordat u de
opname maakt
(p.
80).
Zorg er bij het gebruik van de ingebouwde
flitser voor dat u de opname maakt op de
juiste flitsafstand van het onderwerp
Stel de sterkte van de flitser in met de
flitsbelichtingscompensatie
Stel de optie Veiligheids FE in op
[Aan]
(p.
67).
Stel de belichtingscompensatie in op een
negatieve waarde (-)
Gebruik de automatische
belichtingsvergrendeling (AE lock) of de
spotmetingsfunctie
(p.
Wijzig de opnamehoek.
Klap de flitser neer om
te geven (Verkorte handleiding p. 15).
Hogere ISO-waarden of
Automatisch) kunnen voor meer ruis in het
beeld zorgen. Als u een hoge beeldkwaliteit
wilt, gebruikt u een zo laag mogelijke
ISO-waarde
(p.
80).
In de modi
,
,
van de modus
toe en kan er ruis ontstaan.
(p.
181).
(p.
94).
(p.
83).
84, 78).
(Flitser uit) weer
(Hoge ISO
,
,
en
neemt de ISO-waarde
149