Sampler bedienen
4.8.3 Monstervolume controleren
4.9 Controllerinstellingen
55
7. Selecteer een ander volume om te kalibreren of selecteer
(Gereed).
DONE
Opmerking: Alle volumes moeten zijn gekalibreerd voordat u het
volumekalibratiemenu verlaat.
8. Als u gereed bent, sluit u de uitlaatpompslang aan op de
slangfitting op de sampler.
9. Selecteer
om het monsternameprogramma te starten of
START
(Annuleren) om het af te sluiten.
CANCEL
Als u de monstergrootte na kalibratie wilt controleren, gebruikt u de
toets Manual Operation (Handmatige bediening) om een
momentaan monster te nemen. Keer niet terug naar de kalibratie
om het volume te controleren, omdat de volumecompensatie
opnieuw is ingesteld op nul bij het begin van de kalibratie.
Procedure:
1. Druk op de toets
MANUAL OPERATION
bediening). Selecteer
2. Verwijder de uitlaatpompslang van de fitting op de sampler en
plaats de slang in een cilinder met schaalverdeling. Plaats de
inlaatslang in de monsterbron of het kraanwater .
3. Indien de vloeistofsensor is ingeschakeld, voert u het volume in
dat moet worden gecontroleerd. Indien de vloeistofsensor is
uitgeschakeld, voert u het volume in dat is opgegeven in het
programma.
4. Druk op
. De pompcyclus wordt gestart (spoelen -
ENTER
monstername - spoelen).
5. Vergelijk het volume dat is verzameld in de cilinder met
schaalverdeling met het volume dat is opgegeven in stap 3. Als
het volume acceptabel is, is de sampler correct gekalibreerd.
Als het volume niet goed is, herhaalt u de volumekalibratie.
Gebruik het menu met systeeminstellingen om de volgende
parameters te wijzigen:
•
Datum en tijd
•
Communication (Communicatie)
•
Samplerbasis
•
Vloeistofsensorkalibratie
•
Displaycontrast
•
Wachtwoord
•
Herinnering vervangen pompslang
•
SDI-12 (optioneel)
(Handmatige
(Momentaan monster).
GRAB SAMPLE