Instellen van de luchtsnelheid (FAN CONTROL)
Druk op de FAN CONTROL-toets.
Iedere keer als de toets wordt ingedrukt verschijnen de
snelheden in de onderstaande volgorde:
Na 3 seconden verschijnen de eerder ingestelde functies weer op
de display.
Als de FAN CONTROL op AUTO staat:
Koelen (COOL):
Zodra de ruimtetemperatuur in de automatische (AUTO) functie de ingestelde temperatuur bereikt
heeft, schakelt de ventilator automatisch over op de lage snelheid.
Verwarmen (HEAT):
De ventilator zal de warme lucht optimaal laten circuleren. De ventilator draait echter heel langzaam
als de uitgeblazen lucht te koud is.
Luchtsnelheid (FAN):
De ventilator draait in de langzaamste stand.
Instellen van de fluisterfunctie (SUPER QUIET)
Druk op de SUPER QUIET-toets.
Het SUPER QUIET lampje (groen) van de binnenunit zal gaan branden. De display van de afstands-
bediening verandert niet. De SUPER QUIET functie wordt gestart. De luchtstroom van de unit wordt
beperkt om een fluisterstille werking te bereiken.
De SUPER QUIET functie wordt gestopt als de luchthoeveelheid wordt gewijzigd of als de HI POWER
functie wordt ingeschakeld.
Als de unit wordt gestopt, wordt ook de SUPER QUIET functie uitgeschakeld. Na opnieuw starten
draait de unit met de luchtsnelheid, zoals aangegeven op de display van de afstandsbediening.
De koel-, ontvochtigings- en verwarmingsprestaties zullen iets afnemen als de SUPER QUIET functie
is ingeschakeld.
Uitschakelen van de airconditioner
Druk op de START/STOP-toets.
Het rode OPERATION lampje gaat uit.
Bijzonderheden van de functies
Automatische omschakelfunctie (AUTO CHANGEOVER)
• Als de automatische omschakelfunctie wordt geselecteerd, zal de ventilator ongeveer een minuut
lang zeer langzaam draaien, terwijl de airconditioner de ruimteomstandigheden analiseert om de
juiste functie te kiezen.
• Als het verschil tussen de ingestelde temperatuur en de huidige ruimtetemperatuur meer dan +2 °C
bedraagt, wordt de koel- of ontvochtigingsfunctie gekozen.
• Als het verschil tussen de ingestelde temperatuur en de huidige ruimtetemperatuur tussen + / -2 °C
ligt, wordt de monitor functie gekozen.
• Als het verschil tussen de ingestelde temperatuur en de huidige ruimtetemperatuur meer dan -2 °C
bedraagt, wordt de verwarmingsfunctie functie gekozen.
10