Invoeren van een functie met haakjes
Wanneer u een van de hieronder aangegeven functies invoert wordt
deze automatisch ingevoerd met het karakter voor het openen van
de haakjes ( ( ). Vervolgens dient u dan het argument in te voeren en
daarna het karakter voor het sluiten van de haakjes ( ) ).
sin(, cos(, tan(, sin
–1
cosh
(, tanh
Rnd(
Voorbeeld: sin 30 =
LINE
• Merk op dat de invoerprocedure anders is als u het wiskundig
formaat wilt gebruiken. Zie "Invoeren met het wiskundig formaat"
voor nadere informatie.
Achterwege laten van het vermenigvuldigingsteken
U kunt het vermenigvuldigingsteken (×) in elk van de volgende
gevallen achterwege laten.
• Voor het karakter voor haakjes openen ( ( ): 2 × (5 + 4), enz.
• Voorafgaand aan een functie met haakjes:
2 × sin(30), 2 × '(3), enz.
• Voorafgaande aan de naam van een variabele, een constante of
een willekeurig getal (random getal): 20 × A, 2 ×
Laatste karakter voor het sluiten van de haakjes
U kunt één of meerdere karakters voor het sluiten van de haakjes
achterwege laten die aan het eind van een berekening nog volgen
en die zich onmiddellijk voor de = toets bevinden. Zie "Achterwege
laten van het karakter voor het sluiten van de haakjes".
Tonen van een lange uitdrukking
Het display kan maximaal 14 karakters per keer laten zien. Wordt
het 15de karakter ingevoerd dan verschuift de uitdrukking naar
links.Op dat moment verschijnt de ] indicator links van de
uitdrukking om aan te geven er zich nog een deel van de uitdrukking
links van het display bevindt dat er niet op past.
Ingevoerde uitdrukking: 1111 + 2222 + 3333 + 444
Weergegeven gedeelte:
–1
–1
(, cos
–1
e
(, log(, ln(,
s30)=
Door op s te drukken wordt "sin(" ingevoerd.
–1
(, tan
(, sinh(, cosh(, tanh(, sinh
^(, 10^(, '(,
D-11
3
'(, Abs(, Pol(, Rec(,
π
, enz.
Math
Cursor
–1
(,