Inhoudsopgave
Advertenties
Montage
Om te veranderen tussen de twee start-
NL
schermen (alleen wanneer geconfigureerd
als "hoofdeenheid")
Om te veranderen naar het startscherm
Om te veranderen naar het volgende
hogere menuniveau
Verandering naar het gebruikersniveau voor
beheerder:
Verander in het displayvenster met de knop
Instellingen naar het menuvenster. Via de knop
Toegangsniveau naar de keuze voor Gebruiker,
Beheerder en Technicus [PIN]. Klik dan op
Beheerder en bevestig. Vervolgens via de knop
Hoofdmenu terug.
Bedrijfsmodus instellen
Naargelang van de installatie kan de bedrijfsmo-
dus (zuigprestatie) van het apparaat worden aan-
gepast. Voor wijziging van de bedrijfsmodus
moet de zuigprestatie worden gecontroleerd op
de canules.
De bedrijfsmodus kan in het displayvenster wor-
den ingesteld als men drukt op de knoppen Eco,
Balanced of Boost. De ingestelde bedrijfsmodus
wordt met een kleur aangeduid.
Verbindingsinstellingen uitvoeren
Worden meerdere apparaten in een netwerk
gebruikt, dan moet één apparaat als hoofdeen-
heid zijn gedefinieerd. Elk bijkomend apparaat
moet gedefinieerd worden als aanv. eenheid 1 of
aanv. eenheid 2. Daarbij moeten de apparaten
via de CAN-bus met elkaar verbonden zijn. De
aanpassing van de Verbindingsinstelling kan
slechts worden uitgevoerd op het gebruikersni-
veau beheerder.
Bij de levering vanaf de fabriek zijn alle
apparaten als hoofdeenheid geconfigu-
reerd.
Verbindingsinstellingen uitvoeren:
Verander in het displayvenster met de knop
Instellingen naar het menuvenster om de Verbin-
dingsinstelling aan te passen. Schakel dan via de
knop Parameters en Verbindingsinstelling over
op de keuzelijst. Selecteer in de lijst of het gaat
om een hoofdeenheid of een aanvullende een-
heid.
28
bedieningsstrategie als apparaten verbonden
zijn
Indien nodig kan de bedieningsstrategie van het
apparaat of het eenhedennetwerk worden gewij-
zigd.
bedieningsstrategie instellen:
Verander in het displayvenster met de knop
Instellingen naar het menuvenster om de bedie-
ningsstrategie te wijzigen. Schakel dan via de
knop Parameters en Opties bedieningsstrategie
over op de keuzelijst. Selecteer de gewenste
bedieningsstrategie in de lijst:
– Doelgericht gebruik
– Parallel bedrijf
In de parallelle modus kunnen een hoger
stroomverbruik en grotere slijtage worden
verwacht.
Nalooptijd instellen
Naargelang van de installatie kan de nalooptijd
van het apparaat worden aangepast. Het aan-
passen van de nalooptijd kan slechts worden uit-
gevoerd op het gebruikersniveau beheerder.
Sluit in een eenhedennetwerk de naloop-
tijd in op de hoofdeenheid.
Nalooptijd instellen:
Om de nalooptijd in te stellen verandert u in het
displayvenster met de "knop Instellingen naar
het menuvenster. Vervolgens via de knop Para-
meters en nalooptijd naar het instellen van de
tijd. Met de knop Opslaanslaat u de ingestelde
tijd op.
Quick Start
Naargelang van de installatie kan de nalooptijd
van het apparaat worden aangepast. Het aan-
passen van de nalooptijd kan worden uitgevoerd
op het gebruikersniveau beheerder.
Stel in een eenhedennetwerk de Quick
Start in op de hoofdeenheid.
Activeren van de Quick Start:
Om de Quick Start-functie van het displayvenster
te activeren verandert u met de knop Instellingen
naar het menuvenster. Dan verandert u via de
knop Parameters en de Start/stop naar het sub-
menu. Via de schuifknop Quick Start kan nu de
functie worden geactiveerd of uitgeschakeld. Is
de functie actief, dan wordt de schuifknop weer-
gegeven in blauw.
7188100021L14 2109V005
Advertenties
Inhoudsopgave
