4.6 Extern koelsysteem (optie: CS1-X, CS2-X)
GEVAAR
Explosiegevaar
•
Start de aandrijving pas nadat de koelunit aangesloten en in bedrijf gesteld is.
•
Bij olie/waterkoelers (optie: (CS1) moeten de temperatuur en het debiet van het
koelwater gecontroleerd en gewaarborgd worden. Bij vorstgevaar moet er tijdig
een geschikt antivriesmiddel aan het koelwater worden toegevoegd.
•
Olie/luchtkoelers (optie: CS2-X) zijn alleen toegelaten voor de categorieën 2G en
3D/3G. Er moet een adequate luchttoevoer gegarandeerd zijn. Daarbij moet een
vrije ruimte van 30° voor de luchtinlaat worden voorzien.
•
De standaardlak en de standaardcoating zijn alleen geschikt voor bereik C1/C2
volgens DIN EN ISO 12944.
•
Het gebruik van een weerstandsthermometer (PT100) is verplicht. Deze moet
worden aangesloten op een analyseapparaat die een waarschuwingssignaal
vanaf
temperatuurklasse T4 uitschakelt.
•
Stel tijdens een koude start veilig dat de maximaal toelaatbare viscositeit van het
smeermiddel niet wordt overschreden om te hoge drukwaarden in de pomp en in
het smeerleidingsysteem te vermijden.
•
Neem de door NORD beschikbaar gestelde speciale ATEX-documentatie in acht.
De hoofdcomponenten van het externe koelsysteem zijn de motorpomp, filter en warmtewisselaar.
Meestal is het koelsysteem van een drukschakelaar voorzien om de werking van de pomp en
daarmee de koeling te bewaken.
Tenzij anders aangegeven door de fabrikant, geldt voor het externe koelsysteem het volgende:
•
Aan de aanzuigzijde mag de waarde van –0,4 bar niet worden onderschreden.
•
De viscositeit mag niet hoger zijn dan 1000 tot 1500 cSt bij 1500 tpm.
Informatie over het koelsysteem en besturingsinformatie vindt u in de gebruiksaanwijzing van het
koelsysteem. De informatie van de fabrikant van het koelsysteem is leidend.
Informatie
Wij adviseren om het koelaggregaat pas boven een olietemperatuur van 60 °C in te schakelen en bij
een olietemperatuur onder 45 °C uit te schakelen.
4.6.1
Olie-/waterkoelers (optie: CS1-X)
Bij olie-/waterkoelers moeten de koelwatertemperatuur en het debiet door de gebruiker gecontroleerd
en gewaarborgd worden. De maximaal toegelaten koelwaterinlaattemperatuur wordt tijdens de
projectontwerpfase gedefinieerd en kan in de opdrachtgegevens worden gevonden. De maximaal
toelaatbare omgevingstemperatuur is 40 °C. Als er hogere omgevingstemperaturen kunnen optreden,
moet vóór de inbedrijfstelling een controle/analyse door Getriebebau NORD worden uitgevoerd.
Het toegestane temperatuurbereik van het smeermiddel is 10 °C tot 80 °C.
Bij vorstgevaar moet er tijdig een geschikt antivriesmiddel aan het koelwater worden toegevoegd.
De toelaatbare verontreiniging voor olie/waterkoelers is een hoeveelheid zwevende deeltjes van
minder dan 10 mg/l en een deeltjesgrootte van minder dan 0,6 mm (bolvormig). Draadvormige vaste
staffen leiden tot een te sterke stijging van de drukverliezen.
B 2050 nl-3921
80 °C
in
temperatuurklasse
4 Inbedrijfstelling
T3
afgeeft
en
de
aandrijving
bij
67