VOORDAT U DE MACHINE GAAT GEBRUIKEN
Papier in de handinvoerlade laden
1
Open de handinvoerlade.
Trek de verlenging van de
handinvoerlade uit wanneer u
A3 en B4 (8-1/2" x 14" en 11" x
17") papier wilt invoeren.
2
Stel de papiergeleiders in op de
papierbreedte.
3
Plaats het kopieerpapier (afdrukzijde
naar beneden) helemaal in de
handinvoerlade.
Let erop dat de afdrukzijde van het
papier naar beneden gericht is.
Controleer, om papierstoringen te
voorkomen, nogmaals of de
papiergeleiders aan de breedte van
het papier zijn aangepast.
Druk op de [PAPIERFORMAAT] toets als u
Opmerking
het papier hebt geplaatst om de
handinvoerlade te selecteren.
20
Belangrijke richtlijnen m.b.t. het plaatsen
van papier in de handinvoerlade
• U kunt tot 100 vellen standaard kopieerpapier in de
handinvoerlade plaatsen.
• Zorg ervoor dat u de papierformaten A6, en B6 (
5-1/2" x 8-1/2") of enveloppen horizontaal plaatst
zoals afgebeeld in onderstaand diagram.
• Zorg er bij het plaatsen van enveloppen voor dat
deze glad en vlak zijn en, afgezien van de sluitklep,
geen losse lijmdelen bevatten.
• Speciaal papier, met uitzondering van SHARP
goedgekeurde transparante film, etiketten en
enveloppen moeten één vel per keer in de
handinvoerlade worden geplaatst.
• Wanneer u papier wilt toevoegen, haal dan eerst het
reeds geplaatste papier uit de handinvoerlade, voeg
dit aan de nieuwe stapel toe en plaats de nieuwe
stapel in zijn geheel weer in de handinvoerlade. Het
papier dat wordt toegevoegd moet van hetzelfde
formaat zijn.
• Gebruik geen papierformaat dat kleiner is dan het
origineel. Dit kan leiden tot vlekken of onduidelijke
afbeeldingen.
• Gebruik geen papier dat is bedrukt door een
laserprinter of faxapparaat. Dit kan leiden tot vlekken
of onduidelijke afbeeldingen.
Enveloppen
Gebruik niet de onderstaande envelopsoorten. Dit zal
leiden tot papierstoringen.
• Enveloppen met metalen plaatjes, gespen, linten,
gaten of schermen.
• Enveloppen met ruwe vezels, carbonpapier of
gladde oppervlakken.
• Enveloppen met twee of meer flappen.
• Enveloppen met plakband, folie of waarbij er papier
aan de flap is bevestigd.
• Enveloppen met een vouw in de flap.
• Enveloppen met lijm aan de flap die moet worden
natgemaakt om de enveloppen te sluiten.
• Enveloppen met etiketten of postzegels.
• Enveloppen die enigszins zijn gevuld met lucht.
• Enveloppen met lijm die buiten het lijmgedeelte uitsteekt.
• Enveloppen waarbij een deel van het lijmgedeelte loslaat.