Bedieningshandleiding
Veiligheidslichtgordijn
Als�de�ontvanger�onderdrukte�stralen�(vaste�onderdrukking)�als�onbe-
diend�herkent,�verandert�de�bedrijfstoestand�van�de�uitgangen�naar�
UIT/foutmodus�(LED�OSSD�OFF�rood,�6�x�knipperen)
Deze�fouttoestand�wordt�gereset�dor�een�nieuwe�parametrering�(teach�
in)�Daarbij�worden�de�opgeslagen�functies�(onderdrukkingen)�gedeac-
tiveerd
Een�spanningsonderbreking�of�een�reset�van�het�lichtgordijn�wist�het�
laatste�leerproces�en�leidt�tot�een�bedrijfstoestand�zonder�onderdruk-
king�van�stralen
De�straalonderdrukking�van�vaste�objecten�in�het�veilig-
heidsveld�met�een�breedte�kleiner�dan�de�afstand�tussen�de�
sensoren�leidt�tot�onbewaakte�zones�Deze�zones�moeten�
met�mechanische�beveiligingen�zoals�veiligheidshekken,�
metalen�roosters�(matte�oppervlakken)�onlosmakelijk�met�
het�voorwerp�verbonden�worden�om�iedere�toegang�van�
vingers,��handen,�armen�of�andere�lichaamsdelen�onmogelijk�
te�maken
De�onderdrukking�van�object(en)�met�bewegende�straalon-
derdrukking�in�het�veiligheidsveld�leidt�tot�onbewaakte�gebie-
den�of�verandert�de�oorspronkelijke�fysieke�resolutie�van�het�
lichtgordijn�Het�aantal�of�de�gebieden�van�de�bewegende�
straalonderdrukkingen�leidt�tot�een�werkzame�resolutie�Deze�
werkzame�resolutie�moet�voor�de�berekening�van�de�veilig-
heidsafstand�gebruikt�worden�(zie�tabel�werkzame�resolutie)�
Iedere�parametrering�die�een�verandering�van�de�resolutie�
veroorzaakt,�moet�berekend�worden�en�aan�de�veiligheids-
afstand�ten�opzichte�van�de�gevaarlijke�plaats�aangepast�
worden�De�werkzame�resolutie�moet�duidelijk�leesbaar�op�
een�plaatje�aan�de�ontvanger�aangebracht�worden�Aan�de�
ontvanger�moeten�de�gebieden�die�niet�door�het�veiligheids-
veld�bewaakt�worden,�duidelijk�zichtbaar�gemarkeerd�worden
De�wijzigingen�aan�het�veiligheidsveld�van�een�lichtgordijn,�
zoals�straalonderdrukking�en�resolutie,�mogen�uitsluitend�
door�gespecialiseerde�personen,�die�door�de�verantwoor-
delijke�exploitant�van�de�machine�daartoe�gemachtigd�zijn,�
uitgevoerd�worden�De�exploitant�van�de�machine�moet�de�
toegang�van�gemachtigde�personen�tot�hulpmiddelen�zoals�
de�sleutel�van�de�sleutelschakelaar�verantwoorden
Bijkomende�maatregelen�kunnen�vereist�zijn�om�te�garande-
ren�dat�de�BWS�niet�gevaarlijk�uitvalt�bij�aanwezigheid�van�
andere�vormen�van�lichtstraling�in�een�speciale�toepassing�
(bijv�gebruik�van�kabelvrije�besturingen�op�kranen,�straling�
van�lasvonken�of�effecten�van�stroboscooplichten)
Het�veiligheidsveld�moet�na�het�configureren�gecontroleerd�
worden�door�een�verantwoordelijke�met�behulp�van�een�
teststaaf;�deze�persoon�moet�de�grootte�van�de�onderdrukte�
zone�met�de�objectgrootte�vergelijken�en�indien�nodig�bijko-
mende�afdekkingen�of�een�grotere�afstand�van�de�bescherm-
voorziening�tot�de�gevarenzone�voorzien
De�norm�IEC/TS�62046�bevat�informatie�en�een�beschrijving�
van�bijkomende�maatregelen�die�nodig�kunnen�zijn�om�te�
verhinderen�dat�een�persoon�via�de�blanking�zones�van�een�
veiligheidsveld�tot�bij�het�gevaar�geraakt
Parametrering�met�software/BUS�converter�NSR-0801�
De�parametrering�met�de�PC�software�voor�de�onderdrukking�
(vaste�of�bewegende�voorwerpen)�is�niet�toegelaten�in�combi-
natie�met�externe�bedienorganen�Een�verkeerd�gebruik�van�
beide�parametreermodi�leidt�tot�gevaarlijke�bedrijfstoestan-
den!
2.11 Bewaking extern relais (EDM)
De�bewaking�extern�relais�bewaakt�de�aangestuurde�schakelelementen�
(hulpcontacten�van�het�extern�relais)�van�beide�uitgangen���Deze�be-
waking�gebeurt�na�iedere�onderbreking�van�het�veiligheidsveld�en�voor�
de�herstart�(vrijgave)�van�de�uitgangen��Op�die�manier�herkent�men�
storingen�van�de�relais�zoals�bijv�Als�het�lichtgordijn�een�storing�van�de�
schakelelementen�herkent,�worden�de�uitgangen�vergrendeld
Als�het�lichtscherm�een�storing�van�de�schakelelementen�herkent,�
worden�de�uitgangen�vergrendeld
De�hulpcontacten�mogen�alleen�aangesloten�worden�als�de�bewaking�
extern�relais�geactiveerd�is
Bij�levering�is�de�functie�"bewaking�extern�relais"�gedeacti-
veerd�##NO_MATCH##
De bewaking extern relais (EDM) zonder software activeren
De�bewaking�extern�relais�kan�zonder�PC�software�vanaf�firmware�
versie�123,�met�behulp�van�kabelbruggen�geactiveerd�worden�(zie�
aansluitschema)
2.12 Startblokkering
De�startblokkering�verhindert�een�automatische�start�van�de�machine�
(OSSD�AAN)�na�het�inschakelen�van�de�voedingsspanning�of�na�een�
parametrering�met�bedienorganen�De�startblokkering�wordt�in�het�
diagnoseveld�via�de�gele�LED�"permanent�signaal"�aan�de�ontvanger�
gesignaleerd�Na�de�vrijgave�is�de�beschermingsmodus�beschikbaar
De�startblokkering�wordt�door�een�eenmalige�onderbreking�van�het�ac-
tieve�veiligheidsveld�gedeactiveerd�Daartoe�moet�minstens�een�actieve�
straal�binnen�een�maximale�tijdsduur�van�1,5�seconden�onderbroken�
worden�(straal�onderbreken�en�vrijgeven)�Als�er�geen�vrijgave�volgt,�
moet�de�procedure�herhaald�worden�
In�speciale�uitzonderingsgevallen�kan�de�startblokkering�gedeactiveerd�
worden;�Een�automatische�start�van�de�machine�na�een�spanningsre-
set/parametrering�moet�door�andere,�minstens�gelijkwaardige�veilig-
heidsmaatregelen�veiliggesteld�worden
De�herstartblokkering�is�bij�levering�niet�geactiveerd�Deze�
functie�wordt�met�behulp�van�de�BUS�converter�NSR-0801�en�
een�PC�/�laptop�geactiveerd
2.13 Testen
Het�systeem�voert�na�het�inschakelen�van�de�bedrijfsspanning�bin-
nen�de�2�seconden�een�volledige�zelf-�en�veiligheidstest�uit�Als�het�
veiligheidsveld�niet�onderbroken�is,�wordt�het�systeem�ingeschakeld�In�
geval�van�een�storing�worden�de�uitgangen�van�de�ontvanger�niet�inge-
schakeld�De�LED�OSSD�UIT�beginnen�te�knipperen�om�de�foutmelding�
weer�te�geven�Meer�informatie�vindt�u�in�het�hoofdstuk�Foutdiagnose
In�werking�voert�het�systeem�een�permanente�zelftest�uit�Veiligheids-
relevante�fouten�worden�binnen�de�cyclustijd�herkend�en�leiden�tot�de�
uitschakeling�van�de�uitgangen
2.14 Straalcodering
De�straalcodering�van�het�veiligheidslichtgordijn�moet�aangepast�wor-
den,�als�verschillende�systemen�dicht�bij�elkaar�in�werking�zijn�en�een�
opstelling�zoals�in�de�afbeelding�hieronder�getoond�(geen�beïnvloe-
ding)�niet�mogelijk�is�Bij�levering�is�de�straalcodering�niet�actief�Een�
ontvanger�kan�met�een�straalcodering�A,�de�stralen�van�de�zender�met�
dezelfde�straalcodering�A�die�voor�hem�bestemd�zijn,�van�vreemde�
stralen�onderscheiden�De�straalcodering�A�moet�voor�iedere�senssor�
(ontvanger�en�zender)�afzonderlijk�ingesteld�worden�De�functie�wordt�
met�behulp�van�de�BUS�converter�NSR-0801�en�een�PC�of�laptop�
geactiveerd
Als�aangrenzende�systemen�zonder�straalcodering�gebruikt�worden,�
ontstaat�er�gevaar�voor�de�gebruiker
NL
SLC 421
7