4
Inbedrijfstelling
Controleer de machine voor elk gebruik op evt. beschadigingen!
▪ Neem daarbij in het bijzonder de controlewerkzaamheden in de paragraaf "Controles
[➙ 25]" in acht.
Controleer vóór de inbedrijfstelling de werking van de beschermingen en
veiligheidsinrichtingen, de hydraulische slangen en het oliepeil!
Voor iedere inbedrijfstelling moet de gesteldheid van de elektrische bekabeling
gecontroleerd worden!
Mocht tijdens het bedrijf een defect optreden, moet de machine onmiddellijk buiten bedrijf
worden genomen, tegen opnieuw starten en tegen onbevoegde inbedrijfname worden
beveiligd!
4.1
Aandrijving door elektromotor (type E)
4.1.1
Machines met 230 V motor
De machine mag alleen op stroomgroepen met een 30 mA-aardlekschakelaar of op een
mobiel persoonsbeveiligingsapparaat (PRCD) worden gebruikt.
Werkzaamheden aan de elektrische apparatuur mogen alleen door elektrotechnische
vakmensen worden uitgevoerd!
Type E3
▪ De machine aansluiten op het stroomnet:
– Netspanning 230 V (50 Hz)
– Zekering 16 A
– Als toevoerleiding moet een kabel met een diameter van minstens 2,5 mm² gebruikt
worden.
▪ De groene inschakelknop indrukken.
1
Drukknop groen (AAN)
4.1.2
Machines met 400 V motor
De machine mag alleen op stroomgroepen met een 30 mA-aardlekschakelaar of op een
mobiel persoonsbeveiligingsapparaat (PRCD) worden gebruikt.
Werkzaamheden aan de elektrische apparatuur mogen alleen door elektrotechnische
vakmensen worden uitgevoerd!
Type E3
De machine aansluiten op het stroomnet:
▪ Netspanning 400 V (50 Hz)
▪ Vermogensveiligheidsschakelaar 16 A (activatiekarakteristiek C)
1
2
2
Drukknop rood (UIT)
Inbedrijfstelling
15