HOOFDSTUK
10
10
De onderhoudswerkzaamheden zoals beschreven in par. 10.1 kunnen door de bediener zelf worden uitge-
voerd. De overige werkzaamheden moeten aan onderhoudspersoneel worden overgelaten.
10.1
Dagelijks onderhoud
10.1.1 Smeren
-
Smeer elke 8 uur de lagering van het rotor en de cilinders door met Mobil Grease XHP 222 of gelijk-
waardig.
Tip:
Als de bosbouwmaaier na het werk met een hogedrukreiniger of iets dergelijks, dan doorsmeren na
het afspuiten.
10.1.2 Controleren
Controleer de bosbouwmaaier dagelijks op loszittende onderdelen en zet deze vast als dit nodig is.
!
Controleer dagelijks of de beschermkap, kettingscherm en de waarschuwingsstickers nog aanwe-
!
zig en in orde zijn (zie ook Vervangingscriteria).
!
Controleer twee maal per dag de rotor op ontbrekende of beschadigde beitels.
Controleer de beschermkap dagelijks op scheuren. Laat de kap vervangen of repareren als dit
!
nodig is.
10.2
Periodieke controle
10.2.1 Controleren
– Controleer wekelijks de cilinderstangen op roestvorming. Behandel wekelijks de cilinderstangen, of delen
ervan, die weinig in- en uitschuiven met een conserveringsmiddel.
– Controleer de bosbouwmaaier wekelijks op scheurvorming. Vervang of repareer gescheurde onderde-
len.
– Controleer wekelijks of de lagering spelingvrij is. Laat de lagering opnieuw afstellen als er speling is.
10.2.2 Vervangen koppelingsrubber
– Vernieuw jaarlijks het koppelingsrubber om de kans op uitval in het maaiseizoen zo klein mogelijk te
houden.
1-4022-08Sep15/W2-WK
10-1
Onderhoud
Onderhoud