De capaciteit van de installatie voor omgekeerde osmose wordt door het rendement in % Water Conver-
sation Factor (WCF) geregeld. Het concentraat van de omkeringsosmoseniveaus wordt om economische
redenen naar de voorzettank teruggeleid. Om door middel van deze modus echter de permeaatkwaliteit
niet nadelig te beïnvloeden of in de loop van de bedrijfstijd het membraan te beschadigen, moet de
concentraatstroom regelmatig worden verschoven.
Voor aansturing van de concentraatafvoer via ventiel Y9 worden op basis van de meetwaarde voor
conductiviteit van het onbehandelde water en het concentraat de volgende stuurwaarden berekend:
Startfactor
Als startfactor (stuurwaarde 1) wordt het quotiënt uit de conductiviteit van het concentraat CISAH2-LF
alsmede de conductiviteit van het zachte water CIS1-LF
Bij het bereiken van de voorgedefinieerde startfactor (instelling vanaf waarde: 4,0) begint de concentraat-
afvoer. Een startfactor van 4,0 betekent dat de concentraatconductiviteit het 4,0-voudige van de conduc-
tiviteit van het onbehandelde water heeft bereik. Dit komt overeen met een waterrendement van ca. 75%.
Stopfactor
Als stopfactor (stuurwaarde 2) wordt het quotiënt uit de conductiviteit van het concentraat CISAH2-LF
alsmede de conductiviteit van het onbehandelde water CIS1-LF
afvoer wordt gestopt. De stopfactor moet met min. 0,2 eenheden onder de startfactor liggen.
De concentraatverschuiving vindt zolang plaats via het magneetventiel Y9, totdat de stopfactor wordt
bereikt, of tot aan het bereiken van de onderste niveauschakelaar LSAL1. Als bij het bereiken van LSAL1
de stopfactor nog niet is bereikt, wordt de concentraatverschuiving na het vullen van de tank via magneet-
ventiel Y10 vervolgd.
6.3.6
Productiedruk van de installatie
LET OP
De hoeveelheid permeaat stijgt evenredig aan de productiedruk PI2. De productiedruk wordt via NV4
aangepast. Dit mag alleen gebeuren door personeel dat door de fabrikant is geautoriseerd. Hiervoor wordt
analoog de luchtdruk in het drukvat aangepast.
6.3.7
Ringleidingdruk
Invloedsfactoren op de druk in de ringleiding:
•
de maximale afname
(aantal dialyseplaatsen en andere afnemers)
•
de gewenste minimale stromingsnelheid
(ter vermindering van biologische filmvorming)
•
de minimale voedingsdruk op het laatste tappunt
•
de leidinggeometrie (leidingdoorsnede o.a.)
De overstroomklep ÜV1 op het ringeleidingseinde moet conform deze vereisten op de druk PI6 ingesteld
worden. Bij volledige afname moet in de ringleiding de vereiste hoeveelheid permeaat met de vereiste
druk worden toegevoerd. De fabrieksinstelling van ÜV1 bedraagt 2,5–3,5 bar. De stroomsnelheid in de
primaire ringleiding moet 0,5 m/s bereiken (bij volledige afname).
Rev. 2.5 datum 2017-03-20
Softwareversie 2.0
De productiedruk moet worden aangehouden. Een te sterk verhoogde productiedruk ver-
hoogt de oppervlakbelasting van het membraan en leidt mogelijk tot een onbevredigende
membraanoverstroming en daarmee tot schade aan het membraan.
gedefinieerd.
WW
gedefinieerd waarbij de concentraat-
WW
Functies
Deel 1 – gebruiksaanwijzing
(Eco)RO Dia I/II C
K
K
Pagina 6-9