126
Rijden en bediening
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact opge‐
slagen.
Bij slecht weer zoals bijvoorbeeld
zware regenval, neemt het systeem
mogelijk onjuist waar.
Storing
Bij een storing branden de leds in de
buitenspiegels ononderbroken of zijn
ze gedoofd. Ook verschijnt er een
bericht op het Driver Information
Center en klinkt er mogelijk een
geluidssignaal.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden
niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op
het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat en wanneer u achteruit
rijdt.
De camerabeelden verschijnen op
het Info-Display 3 63.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op het display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch geactiveerd wanneer de
achteruitversnelling wordt ingescha‐
keld en het blijft actief tot ongeveer
15 km/u.
De achteruitkijkcamera wordt ook
geactiveerd terwijl de auto stilstaat,
wanneer de achterdeuren zijn
geopend.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer er een vooruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Hulplijnen
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De
verticale lijnen geven de breedte van
de auto aan met de spiegels uitge‐
klapt.