Opmerking
instellen van een verkeerd adres kan ertoe leiden dat andere apparatuur op het netwerk niet
meer werkt of dat communicatie verstoord raakt.
IP-parameters configureren
TCP/IP-configuratieparameters kunnen handmatig worden geconfigureerd of automatisch worden
gedownload door iedere keer dat de printer wordt aangezet DHCP of BOOTP te gebruiken.
Als een nieuwe printer wordt aangezet en niet in staat is een geldig IP-adres van het netwerk op te
halen, zal de printer zichzelf automatisch een standaard IP-adres toewijzen. Het standaard IP-adres is
afhankelijk van het soort netwerk waarop de printer is aangesloten. Op een klein privé-netwerk wordt
via de techniek link-local addressing een uniek IP-adres toegewezen in het bereik van 169.254.1.0 tot
169.254.254.255. Doorgaans is dit adres geldig. Op een groot of bedrijfsnetwerk wordt het tijdelijke
adres 192.0.0.192 toegewezen tot de printer voor uw netwerk wordt geconfigureerd. Het IP-adres voor
de printer vindt u op de configuratiepagina van de printer.
Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP)
Met DHCP kan een groep apparaten gebruikmaken van een verzameling IP-adressen die wordt beheerd
door een DHCP-server. Het apparaat of de host verstuurt een verzoek naar de server. Wanneer er een
IP-adres beschikbaar is, wijst de server dit adres toe aan dat apparaat.
BOOTP
BOOTP is een bootstrap-protocol dat wordt gebruikt om configuratieparameters en hostinformatie van
een netwerkserver te downloaden. Om te zorgen dat apparaten starten en configuratie-informatie in het
RAM-geheugen laden, moeten ze als client met de server communiceren via het bootstrap-protocol
BOOTP.
De client verzendt een boot request-pakket dat het hardwareadres van het apparaat (het hardwareadres
van de printer) bevat. De server antwoordt met een boot reply-pakket dat de informatie bevat die het
apparaat nodig heeft voor de configuratie.
Subnetten
Wanneer er een IP-netwerkadres voor een bepaalde netwerkklasse aan een organisatie wordt
toegewezen, worden er geen voorbereidingen getroffen voor meer dan een netwerk op die locatie.
Lokale netwerkbeheerders gebruiken subnetten om een netwerk onder te verdelen in een aantal
verschillende subnetwerken. Wanneer een netwerk in subnetten wordt verdeeld, kan dit leiden tot betere
prestaties en een beter gebruik van de beperkte netwerkadresruimte.
Subnetmasker
Het subnetmasker is een mechanisme dat wordt gebruikt om een IP-netwerk te verdelen in meerdere
verschillende subnetwerken. Voor een bepaalde netwerkklasse wordt een gedeelte van een IP-adres
dat normaliter wordt gebruikt om een knooppunt te identificeren, in plaats daarvan gebruikt om een
subnetwerk te identificeren. Op ieder IP-adres wordt een subnetmasker toegepast om de gedeeltes te
specificeren die worden gebruikt voor subnetwerken enerzijds en voor het knooppunt anderzijds.
Gateways
Gateways (routers) worden gebruikt om netwerken met elkaar te verbinden. Gateways zijn apparaten
die als 'vertalers' functioneren tussen systemen die gebruikmaken van verschillende
communicatieprotocollen, gegevensindelingen, structuren, talen of architecturen. Gateways voegen de
34
Hoofdstuk 3 I/O-configuratie
Raadpleeg altijd de IP-adresbeheerder bij het toewijzen van IP-adressen. Het
NLWW