2. De stroomkabel (Afb. 19/1) in de console en
in de 12 V tractorcontactdoos steken.
3. De console en de bedieningsterminal met
de stroomkabel (Afb. 19/2) verbinden.
4. De zaaimachine resp. de
grondbewerkingsmachine aan de tractor
koppelen (zie gebruiksaanwijzing
zaaimachines resp.
grondbewerkingsmachine).
5. De machinekabel in de tractorcabine
plaatsen en de machinestekker (Afb. 19/3)
in de terminal steken.
De machinestekker is tegen het per
ongeluk loskomen van de terminal met
een veerbelaste hefboom beveiligd.
De hefboom voor het loskomen van
de machinestekker bedienen.
5.3
De bedieningsterminal in-/uitschakelen
De bedieningsterminal met de knop
De machinespecifieke gegevens invoeren (zie hoofdst. "Instellingen", op pagina 26). Na het opnieuw
inschakelen van de bedieningsterminal staan de gegevens opnieuw ter beschikking.
Voor het gebruiken van een zaaimachine van een ander type voert u de machinespecifieke gegevens
in op de bedieningsterminal.
Bij het inschakelen van de bedieningsterminal verschijnt even de softwareversie van de
bedieningsterminal.
Als de voedingsspanning onder 10 V daalt, bv. bij het starten van de tractor, dan wordt de
bedieningsterminal uitgeschakeld.
AMADRILL+ BAH0040-9 01.19
Afb. 19
in- en uitschakelen.
Ingebruikname
25