GASAANSLUITING
Gastoevoeraansluiting
Fabriekafstellingen
Aansluitdruk
CO
gehalte
2
24
De gastoevoeraansluiting mag slechts door een erkende installateur
uitgevoerd worden. Alle gegevens voor de gasafstelling en de gegevens
betreffende de fabrieksinstelling zijn weergegeven op het kenplaatje van
het toestel en moeten vergeleken worden met deze van de plaatselijke
distributiegegevens. Vóór het condenserend gastoestel moet een gekeurde
gaskraan met anti-brand afsluiting geplaatst worden. Bij oude installaties
kan de installateur eventueel beslissen een gasfilter te plaatsen. De
gastoevoerleiding dient uitgeblazen te worden. De dichtheid van de
gastoevoerleiding en in het bijzonder van de assemblages moeten vóór het
indienststellen gecontroleerd te worden. De maximale druk voor het
uitblazen van de leiding bedraagt 150 mbar.
De ketel is in de fabriek afgesteld op zijn maximaal nominaal vermogen en
dus op
- het gastype G 20
Het gastype waarvoor de brander afgesteld is staat vermeld op het
supplementaire kenplaatje van de ketel.
Het gastype waarvoor de brander afgesteld is staat vermeld op het
supplementaire kenplaatje van de ketel.
Bij aardgas moet de aansluitdruk gelegen zijn tussen min. 18 mbar en max.
25 mbar, bij propaan 37,0 mbar.
De aansluitdruk wordt gemeten als toevoerdruk op de gasmeetopening van
de gasklep (zie schets 8).
Indien de gasaansluitdruk buiten deze waarden ligt, mag het toestel niet
indienstgesteld worden.
De gasmaatschappij verwittigen.
Het CO
gehalte moet gelegen zijn
2
tussen 8,5% en 8,8% bij aardgas G20
tussen 7,0% en 7,3% bij aardgas G25
tussen 9,5% en 10,0% bij propaan