15. Programmeren/correctie van de eindstanden
De bovenste en onderste eindstand kan onafhankelijk van elkaar worden
geprogrammeerd resp. gecorrigeerd.
• Leermodus activeren
• In richting van de gewenste eindstand rijden. De
motor onderbreekt kort de rit om aan te tonen dat hij in
leermodus is:
• De richting, waarin de aandrijving zich na de
onderbreking van de rit* beweegt, legt de eindstand
vast (OP = bovenste eindstand, NEER = onderste
eindstand).
• Wanneer de gewenste eindstand bereikt is, in
tegenrichting rijden tot 2 korte onderbrekingen* het
opslaan van de laatste positie aantonen.
• Het programmeren is voltooid.
* Zolang de onderbreking nog niet gebeurt is kan de
correctie nog worden uitgevoerd.
Voor het instellen van een verdere eindstand wordt van voren af aan begonnen.
Wanneer de bovenste eindstand wordt geprogrammeerd, is het refereren automatisch
ingeschakeld!
Indicatie: Bij het refereren rijdt de aandrijving via de ingestelde bovenste eindstand tot
de eindschakelaar.
I
Wordt de bovenste eindstand op positie nieuw geprogrammeerd,
nadat de eindstand op de eindschakelaar was geprogrammeerd,
wordt het refereren automatisch ingeschakeld! Wordt de bovenste
eindstand opnieuw op positie geprogrammeerd, blijft het refereren
automatisch uit- resp. ingeschakeld.
Eindschakelaar in plaats van bovenste eindstand
• Wanneer de draairichting OP via de eindschakelaar dient te worden uitgeschakeld,
wordt geen bovenste eindstand geprogrammeerd. Het pantser rijdt iedere keer tegen de
eindschakelaar
• Wanneer al een bovenste eindstand was geprogrammeerd en nu via de eindschakelaar
dient te worden uitgeschakeld, moet de leermodus actief zijn en tegen de eindschakelaar
worden gereden. De onderste eindstand blijft en het programmeren is voltooid.
• Vanaf nu rijdt de motor steeds tegen de eindschakelaar.
Afbreken van leermodus:
Voor het afbreken van de leermodus de PROG-toets of de OP- en NEER-toets gelijktijdig
drukken en vasthouden, tot de aandrijving na ca. 3 sec. door 2 x klak-klak de afbreuk van de
leermodus bevestigt.
16. Refereren van externe eindschakelaar
D.m.v. het refereren van de externe eindschakelaar wordt een wegdriften van de bovenste
eindstand door een veranderd wikkelgedrag van de ophaalbanden gecompenseerd.
Wanneer het refereren geactiveerd werd (zie onder) gebeurt de volgende OP-rit tot de
eindschakelaar resp. na het programmeren van de bovenste eindstand.
De afstand tussen bovenste eindstand en eindschakelaar wordt opgeslagen.
Na 1, 5, 20 en vervolgens 50 ritten op de bovenste eindstand wordt door opnieuw rijden tot
de eindschakelaar gecontroleerd of de afstand is veranderd. Indien ja, wordt de bovenste
eindstand desbetreffend gecorrigeerd.
Bij referentieritten blijft de aandrijving op de eindschakelaar staan.
www.geiger.de
PROG
PROG
NL
13
NL