Installatie
Voorwaarden voor het leggen van de begrenzingskabel
Hoogte van objecten waar de
gazonmaaier overheen kan rijden
Gebieden waarin de gazonmaaier kan vallen
14
Afbeelding
Maximaal
Gekruist
5 mm
interval
30 cm tot 50 cm
Meer dan
15° (27%)
Minder dan
15° (27%)
Straal
20 m
Scherpe hoek
Leg de begrenzingskabel rond objecten waar de
gazonmaaier overheen kan rijden (d.w.z. rotsen,
boomstronken, enz.); deze objecten moeten uit
het werkgebied worden verwijderd.
De ingangs- en uitgangspunten van de
begrenzingskabel mogen maximaal 5 mm
van elkaar liggen. (De begrenzingskabel mag
zichzelf echter niet kruisen.)
Laat 30 tot 50 cm ruimte tussen de
begrenzingskabel en grote objecten.
(Deze afstand mag worden verkleind tot 30 cm
als de [Draadoverlap] op een lage waarde is
ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie uw
dealer.)
Plaats een
afscherming met
een hoogte van
Plaats een afscherming rondom gebieden
15 cm of meer
waar de gazonmaaier in kan vallen, zoals
ongelijkmatige grond, vijvers, zwembaden,
opritten of andere gebieden met verschillen in
hoogte.
Leg de begrenzingskabel niet zodanig dat hij
een helling van meer dan 15° (27%) kruist.
U kunt een begrenzingskabel parallel aan een
helling van meer dan 15° (27%) leggen om een
ander gebied met een hellingshoek van minder
dan 15° (27%) te bereiken.
De begrenzingskabel moet zo worden gelegd
dat er geen overtollige draad is.
De gazonmaaier kan het signaal van de
begrenzingskabel binnen een straal van 20 m
waarnemen.
Als de gazonmaaier op een plek binnen het
werkgebied komt waar de begrenzingskabel niet
binnen een straal van 20 m ligt, dan wordt het
signaal niet waargenomen en stopt de gazonmaaier.
Maximumgebied: 4000 m²
De begrenzingskabel mag niet in scherpe
hoeken liggen. (Hoeken moeten meer dan 90°
zijn.)
Haakse hoek
of stompe
hoek
Voorwaarde