Het groene controlelampje B
brandt ononderbroken wanneer de
grootlichtassistentie actief is; het
blauwe A brandt bij ingeschakeld
groot licht.
Controlelampje B 3 75, A 3 75.
De grootlichtassistentie schakelt
automatisch op dimlicht over
wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.
● Camera detecteert dichte mist.
● Het mistachterlicht is ingescha‐
keld.
● Tegemoetkomende voertuigen
of voorliggers worden waargeno‐
men door de camera.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Deactivering
U kunt het systeem uitschakelen via
het menu Boordinstellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 77.
Lichtsignaal
Eraan trekken om het knippersignaal
te activeren.
Verlichting
Koplampverstelling
De koplampreikwijdte kan handmatig
worden afgesteld als de auto niet is
uitgevoerd met matrix-led-koplam‐
pen. Matrix-led-koplampen worden
automatisch afgesteld.
U kunt de koplampreikwijdte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwieltje
X in de gewenste stand.
85