De warmtepomp werkt niet wanneer de buitenluchttemperatuur tussen 15°C en 20°C ligt, omdat in dat geval de rote-
ren-de warmtewisselaar meestal in staat is de gewenste luchttemperatuur te bereiken.
Als de vraag naar verwarming/koeling toeneemt wanneer de warmtepomp is uitgeschakeld, worden extra verwarmers/
koelers geactiveerd
1
.
Wanneer de warmtepomp in werking is, raden wij aan luchtbehandelingskasten te gebruiken met het
kleinst mogelijke luchtvolumeverschil tussen de toevoer- en afvoerluchtstromen. Bij grote onevenwich-
tigheden in het debiet (>20%) nemen de capaciteit en het rendement van de warmtepomp af, waardoor
de compressor op een kritische koelmiddeldruklimiet werkt. Dit leidt tot een kortere levensduur en een
grotere kans op defecten.
Tijdens de werking in de winter, wanneer de warmtepomp in de verwarmingsmodus staat, begint condens op de ver-
damper te bevriezen en vormt zich rijping. Grote ijsafzettingen blokkeren de luchtstroom in de verdamper en kunnen de
warmtepomp beschadigen. Daarom wordt de verdamper automatisch ontdooid bij gebruik in de winter. Wanneer de bui-
tentemperatuur onder nul zakt, begint het automatiseringssysteem van de warmtepomp voortdurend het drukverschil bo-
ven en onder de verdamperwarmtewisselaar te controleren. Wanneer condens zich ophoopt in een platen van de warm-
tewisselaar en er zich ijs begint te vormen, neemt de druk toe en worden er ontdooiingsacties in gang gezet. Tijdens de
ontdooicyclus wordt een deel van het hete koelgas van de compressor naar de verdamper geleid om de zich vormende
ijskristallen te doen smelten, waardoor de temperatuur van de toevoerlucht tijdelijk daalt. Geïntegreerde elektrische of
hulpverwarmingen worden ingeschakeld om deze verandering te compenseren. Zodra de vorst smelt en de druk afneemt,
wordt al het vermogen van de warmtepomp omgeleid naar het verwarmingsproces.
1
Hangt van de configuratie af.
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
RHP Pro2_installation manual_23-03
100%
20%
Minimum luchtstroom
om de warmtepomp
te starten
Fig. 6. Warmtepompcapaciteitsbeperking volgens luchtstroom
Beperkte
warmtepomp-
capaciteit
Minimum luchtstroom
om volledige capaciteit
mogelijk te maken
Luchtvolume
11