Inhoudsopgave
Advertenties
4.4 Apparaat in- en uitschakelen / therapie starten en be-
ëindigen
Actie
Voorwaarde
Apparaat inschake-
Apparaat is aangesloten
len
1
(zie Apparaat opstellen en
aansluiten
Apparaat uitschake-
-
len
Therapie starten
Apparaat is ingeschakeld.
Therapie beëindigen -
1)
Het apparaat voert bij het inschakelen functietests uit (ca. 20 seconden). Pas na de functietests is een bedie-
ning mogelijk.
4.5 Slangsysteemtest
Bij de slangsysteemtest worden resistance, complian-
ce en dichtheid van het slangysteem gecontroleerd.
Voer een slangsysteemtest uit in de volgende scena-
rio's:
• In de functiecontrole
• Na een wissel van de patiënt
• Na vervanging of verwisseling van accessoires en
reserveonderdelen
• Indien nodig
Slangsysteemtest uitvoeren
Voorwaarde
ü Patiënttype en beademingsingang zijn ingesteld
door de deskundige gebruiker (expert).
1. Menu Systeem > Slangsysteemtest kiezen.
In het gedeelte Overzicht slangsysteemtest staat
een lijst van therapieprogramma's. Het groene vin-
kje geeft aan welk therapieprogramma is gekozen.
2. Indien nodig met de programmatoets
[} 9])
het therapieprogramma kiezen waarvoor een
slangsysteemtest moet worden uitgevoerd.
3. Toets Start indrukken.
4. Bij gebruik van een lekkageslangsysteem: configu-
ratie van het slangsysteem kiezen (met uitadem-
systeem / zonder uitademsysteem).
NL
|
14
[} 12]).
(zie Functiecontrole [} 19])
(zie Display
Toets
Aan/Uit-toets
op het
apparaat kort indrukken.
Aan/Uit-toets
op het
apparaat ingedrukt hou-
den.
Aan/Uit-toets
op het
apparaat kort indrukken
of
Therapie starten op het
display indrukken.
Aan/Uit-toets
op het
apparaat ingedrukt hou-
den.
of
Therapie beëindigen op
het display ingedrukt hou-
den.
Einde van de therapie op
het display bevestigen
(toets Ok).
5. Bij gebruik van een ventielsysteem met één slang
of een dubbel slangsysteem: configuratie van het
slangsysteem kiezen (met proximale drukmeting /
zonder proximale drukmeting).
6. Instructies op het display volgen.
7. Bij geslaagde slangsysteemtest de toets Beëindi-
gen indrukken.
8. Bij niet geslaagde slangsysteemtest de instructies
op het display opvolgen om de storing te verhel-
pen.
4.6 SpO
Met de SpO
-sensor kunt u de zuurstofsaturatie (SpO
2
en de polsfrequentie meten. De meetwaarden (SpO
en polsfrequentie) worden weergegeven op het Ho-
me-display en opgeslagen in het apparaat. De meet-
waarden kunnen worden geëxporteerd en in de soft-
ware prismaTS worden ingelezen
Voor de bewaking van de meetwaarden (SpO
frequentie) kunnen alarmen worden ingesteld
Alarmen instellen
Na een uitval van de netvoeding van > 30 seconden
blijven alle instellingen en gegevens behouden. De
laatste instellingen van de SpO
steld.
Voorwaarde
ü De SpO
-sensor is gekalibreerd voor de weergave
2
van de functionele zuurstofsaturatie.
4 Voorbereiding en bediening
Bereikte bedrijfstoestand
Aan, therapie wordt niet uitge-
voerd
Uit
Aan, therapie wordt uitgevoerd
Aan, therapie wordt niet uitge-
voerd
-meting uitvoeren
2
(zie System
[} 22]).
-sensor worden her-
2
)
2
2
[} 17]).
en pols-
2
(zie
Advertenties
Inhoudsopgave
