BS/2
DeltaSol
®
DT A
Uitschakeltemperatuurversch.
Instelbereik: 0,5 ... 19,5 K
[1.0 ... 39.0°Ra]
Stapgrootte: 0,5 K [1 °Ra]
Fabrieksinstelling: 4.0 K
[8.0°Ra]
Toerentalregeling
DT S:
Ingesteld temperatuurverschil
Instelbereik: 1,5 ... 30,0 K
[3.0 ... 60.0 °Ra]
Stapgrootte: 0.5 K [1 °Ra]
Fabrieksinstelling: 10,0 K
[20.0 °Ra]
ANS:
Stijging
Instelbereik:
1 ... 20 K [2 ... 40 °Ra]
Stapgrootte: 1 K [2 °Ra]
Fabrieksinstelling: 2 K
[4 °Ra]
Minimumtoerental
nMN:
Toerentalregeling
Instelbereik: 30 ... 100
Stapgrootte: 5 %
Fabrieksinstelling: 30
Maximumtemperatuur boiler
S MX
Maximumtemperatuur boiler
Instelbereik:
4 ... 95 °C [40 ... 200 °F]
ANL 3:
4 ... 90 °C [40 ... 190 °F]
Stapgrootte: 1 K [2 °Ra]
Fabrieksinstelling: 60 °C [140 °F]
Aanwijzing:
Als de drainback-optie ODB wordt geactiveerd,
worden de waarden voor de parameters DT E,
DT A en DT S naar voor drainback-systemen
geoptimaliseerde waarden aangepast:
DT E = 10 K [20 °Ra]
DT A = 4 K
[8 °Ra]
DT S = 15 K [30 °Ra]
Reeds uitgevoerde instellingen in deze kanalen
worden genegeerd en moeten opnieuw worden
uitgevoerd als ODB achteraf wordt gedeactiveerd.
Aanwijzing:
Voor de toerentalregeling moet de bedrijfsmodus
van relais 1 op auto worden gezet (instelkanaal
HND)
Als het inschakeltemperatuurverschil is bereikt, wordt de
pomp 10 seconden lang met maximaal toerental geactiveerd.
Daarna wordt het toerental verlaagd naar het ingestelde
minimumtoerental (fabrieksinstelling = 30 %).
Als het temperatuurverschil het ingestelde temperatuurver-
schil bereikt, wordt het toerental met een trap (10 %) ver-
hoogd. Als het verschil met de ingestelde verhogingswaarde
ANS stijgt, wordt het toerental telkens met nog eens 10 %
verhoogd tot het maximumtoerental van 100 % is bereikt.
Aanwijzing:
Het ingestelde temperatuurverschil moet ten-
minste 0.5 K [1°Ra] hoger liggen dan het inscha-
keltemperatuurverschil.
Met het instelkanaal nMN kan aan uitgang R2 een relatief
minimumtoerental worden toegewezen.
Aanwijzing:
Als niet-toerentalgeregelde verbruikers (bv. ven-
tielen) worden aangesloten, moet het minimale
toerental voor het betreffende relais worden in-
gesteld op 100.
Als de ingestelde maximumtemperatuur van de bij de
boilersensor beneden wordt overschreden, schakelt de
regelaar de zonnepomp uit. Het verder laden van de boiler
wordt voorkomen om de kans op verbrandingen en schade
aan de installatie te verkleinen. Een hysterese van 2 K [4 °Ra]
is vastgelegd voor de maximumtemperatuur van de boiler.
Bij overschreden maximumtemperatuur van de boiler 2
wordt het symbool
op het display weergegeven.
Aanwijzing:
Als de collectorkoeling of de systeemkoeling is ge-
activeerd, kan de ingestelde maximumtemperatuur
van de boiler worden overschreden.
Om schade aan de installatie te voorkomen, is de
regelaar voorzien van een interne nooduitschakeling
van de boiler die het systeem deactiveert, zodra de
boiler een temperatuur van 95 °C [200 °F] bereikt.
13 |