sensor is gekoppeld aan een extern regelapparaat begint deze te meten met een interval
gespecificeerd in de sensor en voert de analoge waarde uit via de poort.
3.3. Metingen
Breng de probe aan op het te meten medium. Gebruik voor metingen in substraten altijd de
probesteun en de pre-drill om schade aan de coating te voorkomen. Plaats daarom eerst de
probesteun op de gewenste positie, maak een gat met de pre-drill en steek voorzichtig de
probe in het gat tot de bodem. In vloeibare media kunnen luchtbellen die aan de coating blijven
hangen resulteren in foutieve metingen, deze moeten dus worden vermeden.
3.3.1. Enkele meting
1. Druk op de Measure (Meet)/Enter-knop om de sensor te activeren.
2. Druk nogmaals op de Measure (Meet)/Enter-knop om een enkele meting te starten.
Tip: De sensor slaat afzonderlijke metingen niet automatisch op.
3.3.2. Continue metingen
In de continue meetmodus zal de sensor elke 2 seconden een meting uitvoeren.
Om deze modus te activeren:
1. Druk op de Measure (Meet)/Enter-knop om de sensor te activeren.
2. Druk 2 seconde op de Measure (Meet)/Enter-knop om de continue meting te starten.
3. Druk 2 seconde op de Measure (Meet)/Enter-knop om de continue meting te stoppen.
Tip: De sensor slaat metingen niet automatisch op. Dit kan worden gewijzigd.
3.4. Logger en zenderfunctie
Met deze sensor is het mogelijk om continu te meten. In het geval van een handbediende
sensor en een digitale sensor worden de gegevens opgeslagen in het interne geheugen (voor
meer informatie over deze functie zie hoofdstuk 4.3). Bij een analoge sensor worden de
gegevens naar een extern apparaat gestuurd bijv. een computer (voor meer informatie over
deze functie zie hoofdstuk 4.4).
11