WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
De machine inrijden
Om ervoor te zorgen dat het remsysteem optimaal
functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken
(inrijden) voordat u het voertuig gaat gebruiken.
Stel de voorwaartse tractiesnelheid in op 6 km/uur
zodat deze overeenstemt met de achterwaartse
tractiesnelheid. (Alle acht afstandsstukken verplaatst
naar de bovenkant van de maaitoerenregelaar.)
Rij vooruit met de motor op hoog stationair en
de maaitoerentalbegrenzer ingeschakeld en rem
gedurende 15 seconden. Rij achteruit met de
maximale snelheid voor achteruitrijden en rem
gedurende 15 seconden. Herhaal dit 5 keer en wacht
steeds 1 minuut tussen het voor- en achteruitrijden om
te voorkomen dat de remmen oververhit raken. Na de
inrijprocedure zullen de remmen misschien moeten
worden afgesteld; zie Parkeerremmen afstellen.
Starten en stoppen van de
motor
Belangrijk:
Het brandstofsysteem ontlucht
zichzelf indien zich een van de volgende situaties
voordoet:
•
Eerste keer starten van een nieuwe machine.
•
De motor is gestopt omdat de brandstof op was.
•
Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van
het brandstofsysteem.
Motor starten
1.
Neem plaats op de bestuurdersstoel. Haal
uw voet van het tractiepedaal zodat deze in
de neutraalstand komt. Stel de parkeerrem
in werking, zet de toerentalschakelaar op
de middelste stand en controleer of de
activerings-/blokkeringsschakelaar op Blokkeren
is gezet.
2.
Draai het contactsleuteltje naar de stand Lopen.
3.
Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft,
draait u het contactsleuteltje op Start. Laat het
sleuteltje direct los als de motor start en laat
dit weer terugkeren naar Lopen. Laat de motor
(zonder lading) warm worden en zet vervolgens
de gashendel in de gewenste stand.
Motor afzetten
1.
Zet alle bedieningsorganen in de neutraalstand,
stel de parkeerrem in werking, zet de
toerentalschakelaar op laag stationair en laat de
motor op een laag stationair toerental lopen.
Belangrijk:
stationair lopen voordat u deze afzet of
nadat de machine volledig belast is gebruikt.
Indien u dit nalaat, kunnen er problemen met
een turbo-dieselmotor ontstaan.
2.
Draai het sleuteltje op Uit en haal het uit het
contact.
Gras maaien met de
machine
Opmerking:
Het maaien van gras op een snelheid
waarop de motor wordt belast draagt bij aan de
regeneratie van het DPF.
1.
Breng de machine naar het werkterrein.
2.
Indien mogelijk moet de toerentalschakelaar op
stationair – hoog worden gezet.
3.
Schakel de aftakashendel in.
4.
Druk het tractiepedaal naar voren en rij de
machine langzaam over het maaigebied.
5.
Breng de maaidekken omlaag zodra de voorste
maaidekken zich boven het maaigebied
bevinden.
6.
Maai het gras zo dat de bladen op een hoge
snelheid kunnen maaien en het maaisel
uitwerpen, en een hoge maaikwaliteit verkregen
wordt.
Opmerking:
kan de maaikwaliteit verminderen. Verminder
de rijsnelheid van de machine of verminder de
maaibreedte om weer terug te keren naar het
stationair – hoog toerental.
7.
Als de maaidekken het uiteinde van het
maaigebied bereikt hebben moeten ze geheven
worden.
8.
Maak een druppelvormige bocht om de machine
snel voor de volgende baan uit te lijnen.
Regeneratie van het
dieselpartikelfilter
Het dieselpartikelfilter (DPF) is een onderdeel van het
uitlaatsysteem. De oxidatie-katalysator van het DPF
vermindert de hoeveelheid schadelijke gassen en het
roetfilter vangt het roet in de uitlaatgassen op.
Bij de regeneratie van het DPF wordt het roet in het
filter verbrand door de hitte van de uitlaatgassen.
Hierbij wordt het roet omgezet tot as en worden
de kanalen van het filter schoongemaakt zodat
25
Laat de motor 5 minuten
Als de maaisnelheid te hoog is