Instellen gasdruk
brander
Figuur 9 : gasklep types 015-4E t.e.m. 043-4E
6
7
8
Vooraleer de fabriek te verlaten wordt de branderdruk ingesteld volgens
de specificaties op de bestelbon (die ook op de kenplaat vermeld zijn). Indien de
plaatselijke gasdruk en gassoort in overeenstemming zijn met de afstellingen van
het toestel, hoeft de werkingsdruk niet te worden gewijzigd. Voer de volgende
stappen uit ter controle van de gasdruk.
* Vergewis U ervan dat de gascategorie, -soort en -druk in overeenstemming zijn
met de gegevens op de kenplaat van het toestel.
* Plaats de kamerthermostaat op de laagste stand.
* Verwijder de schroef uit de gastestnippel van de multi-functionele gasklep. Sluit
vervolgens een manometer op de testnippel aan (zie figuren 9 & 10).
* Plaats de thermostaat op stand 'aan' (instelling moet hoger zijn dan de omgev-
ingstemperatuur) zodat toestel in werking treedt.
* Lees op de manometer de bekomen gasdruk af en vergelijk met de gegevens
op de kenplaat.
* Indien noodzakelijk (enkel bij aansluitingen op aardgas) regel dan de gasdruk
bij . Verwijder de afdekschroef (types 035 t.e.m 064) of het afdekkapje (types
015 t.e.m. 030). Maak gebruik van onderste koperen ring om laagvuur bij te
regelen - hoogvuur wordt bijgeregeld mbv bovenste plastieken ring.
* Plaats de kamerthermostaat op laagste stand om de brander uit te schakelen.
Plaats de gastestnippelschroef terug. Controleer nu, terwijl de hoofdbrander
uitgeschakeld is, de installatie op gasdichtheid m.b.v. een zeepoplossing.
Stel kamerthermostaat terug op de gewenste temperatuur in.
2b
2a
1
5
3
4
1) Afsluitklep EV1
2a) Laagvuurinstelling
2b) Hoogvuurinstelling
3) Testnippel inlaatdruk
4) Testnippel uitlaatdruk
5) Afsluitklep EV2
6) Uitgang waakvlam
7) Uitlaat gasklep
8) Gaten (M5) voor bevestigingsflenzen
1802UDSBD-4EBENL/NLNL, Pag. 24/46