OPNAMEN MAKEN
1
2
Wanneer de keuzeknop in de fotostand staat is de camera ingeschakeld; de
elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor worden ingeschakeld.
Richt het scherpstelveld op het onderwerp.
• Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de
scherpstelvergrendeling (blz. 30).
• Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik
bevindt: 0,5 m - ∞. Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan
• 0,5 m de macro-instelling (blz. 69).
Druk de ontspanknop half in (1) of houd de AF/AEL-toets (2) half
ingedrukt om scherpstelling en lichtmeting te vergrendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 31) in de zoeker/monitor geven aan dat de
scherpstelling in orde is. Is het scherpstelsignaal rood, dan kon de
camera niet goed scherpstellen. Herhaal voorgaande stappen totdat het
signaal wit is.
• Is de scherpstelling ingesteld, dan zal een AF-sensor kort op het scherm
verschijnen om het punt van scherpstelling aan te geven.
• De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit naar zwart
wanneer de belichting wordt vergrendeld.
3
Druk de ontspanknop geheel in (3) om de opname te
maken.
• Het toegangslampje brandt om aan te geven dat de
beeldinformatie naar de CompactFlash kaart wordt
weggeschreven. Verwijder een CompactFlash kaart nooit als
er informatie wordt overgeschreven.
29