7 Zorg ervoor dat:
•
de geleiderklem in lijn ligt met de geleiderinkeping;
•
de bovenkant van alle kaarten en beugels zich op één lijn bevinden met
de uitlijningsstreep;
•
de inkeping boven in de kaart of beugel om de uitlijningsgeleider past.
8 Plaats de computerkap terug, sluit de computer en apparaten opnieuw op
het lichtnet aan en zet ze vervolgens aan.
9 Verwijder het stuurprogramma van de kaart uit het besturingssysteem.
10 Ga als volgt te werk als u een geluidskaart hebt verwijderd:
Open System Setup (zie "System Setup" op pagina 180), ga naar
a
Onboard Devices (Ingebouwde apparatuur) en selecteer Integrated
Audio (Geïntegreerde audio), en wijzig vervolgens de instelling in On
(Aan).
Sluit externe audioapparaten aan op de audioconnectoren op het
b
achterpaneel van de computer. Zie "Connectoren op het
achterpaneel" op pagina 19.
11 Ga als volgt te werk als u een geplaatste netwerkconnector hebt verwijderd:
Open System Setup (zie "System Setup" op pagina 180), ga naar
a
Onboard Devices (Ingebouwde apparatuur) en selecteer Integrated
NIC (Geïntegreerde netwerkinterfacekaart), en wijzig vervolgens de
instelling in On (Aan).
KENNISGEVING:
op het netwerkapparaat en pas daarna op de computer.
Sluit de netwerkkabel aan op de geïntegreerde connector op het
b
achterpaneel van de computer. Zie "Connectoren op het
achterpaneel" op pagina 19.
130
Onderdelen verwijderen en installeren
als u een netwerkkabel gaat aansluiten, sluit die dan eerst aan